Kwalitatieve vragen 2

studied byStudied by 0 people
0.0(0)
learn
LearnA personalized and smart learning plan
exam
Practice TestTake a test on your terms and definitions
spaced repetition
Spaced RepetitionScientifically backed study method
heart puzzle
Matching GameHow quick can you match all your cards?
flashcards
FlashcardsStudy terms and definitions

1 / 55

encourage image

There's no tags or description

Looks like no one added any tags here yet for you.

56 Terms

1

Wat wordt bedoeld met life histories in kwalitatief onderzoek?

Life histories zijn uitvoerige beschrijvingen van iemands persoonlijke levensverhaal. Ze kunnen afzonderlijk worden geanalyseerd, vergeleken rondom gemeenschappelijke thema’s of systematisch worden vergeleken tussen verschillende verhalen.

New cards
2

Wat is de kern van Interpretive Phenomenological Analysis?

Bij Interpretive Phenomenological Analysis (IPA) staat het diepgaande begrip van individuele ervaringen in hun specifieke context centraal. De onderzoeker probeert de beleving van de deelnemer te interpreteren en te duiden.

New cards
3

Waar richt content analysis zich op?

Content analysis bestudeert systematisch zowel de inhoud als de context van documenten of teksten. Het doel is om (kwantitatief of kwalitatief) patronen, thema’s en betekenissen te identificeren.

New cards
4

Hoe werkt narrative analysis?

Bij narrative analysis wordt het basisverhaal dat iemand vertelt geïdentificeerd. De focus ligt op de structuur van het verhaal, het doel of de intentie van de verteller en de betekenis die aan het verhaal wordt gegeven.

New cards
5

Wat onderzoekt conversation analysis in kwalitatief onderzoek?

Conversation analysis richt zich op de micro-structuur van gesprekken. Het kijkt naar hoe mensen elkaar beurtelings aanspreken, pauzes, intonaties en andere taal- en interactiepatronen.

New cards
6

Wat is het hoofddoel van grounded theory?

Bij grounded theory wil men vanuit kwalitatieve data nieuwe concepten (categorieën) en hun onderlinge relaties ontwikkelen. De theorie wordt dus “gegrond” in de verzamelde data en niet vooraf opgelegd.

New cards
7

Waar ligt de nadruk bij discourse analysis?

Discourse analysis bestudeert hoe taal en communicatie (in een bepaalde context of ‘discourse’) kennis en werkelijkheid construeren. Het focust op woordkeuze, taalstructuur en de onderliggende machts- of kennisverhoudingen.

New cards
8

Hoe verloopt het proces van analytic induction?

Bij analytic induction wordt een probleem gedefinieerd en een hypothese geformuleerd. Door data te analyseren test men de hypothese. Als deze niet (helemaal) past, wordt de hypothese bijgesteld of het probleem hergedefinieerd totdat alle casussen passen.

New cards
9

Wat beschrijven ethnographic accounts?

Ethnographic accounts geven een gedetailleerd en vaak beschrijvend beeld van het leven binnen een bepaalde groep, gemeenschap of organisatie. De nadruk ligt op de cultuur en het dagelijks handelen van de onderzochte groep.

New cards
10

Wat is het doel van thematic analysis?

Thematic analysis heeft als doel om patronen (thema’s) in kwalitatieve data te ontdekken, te analyseren en te rapporteren. Het richt zich op wat er in de data wordt gezegd en zoekt naar overeenkomsten en verschillen.

New cards
11

Wat houdt een substantive orientation in bij het analyseren van data?

Bij een substantive orientation ligt de nadruk op de feitelijke inhoud van de tekst. De onderzoeker kijkt direct naar hoe deelnemers hun percepties in hun eigen woorden weergeven.

New cards
12

Wat is het kenmerk van een structurele oriëntatie?

Een structurele oriëntatie kijkt naar wat de tekst of conversatie “doet”: hoe taalgebruik, spraak en interactie een fenomeen construeren in plaats van enkel weergeven.

New cards
13

Hoe worden cross-sectional methods toegepast bij datacodering?

Bij cross-sectional methods bedenkt de onderzoeker vooraf algemene categorieën of thema’s en past deze uniform toe op de gehele dataset, zodat je door de hele data heen dezelfde thema’s kunt vergelijken

New cards
14

Wat is het verschil tussen non-cross-sectional methods en cross-sectional methods?

Bij non-cross-sectional methods ontwikkelt de onderzoeker codes of categorieën op basis van een deel van de data en past die niet noodzakelijkerwijs meteen op de hele dataset toe. Zo kan elke casus zijn eigen categorieën krijgen.

New cards
15

Wat wordt verstaan onder variabele versus niet-variabele analyse?

Variabele analyse richt zich op meetbare kenmerken en zoekt naar verbanden tussen variabelen (meer kwantitatieve benadering).

Niet-variabele analyse kijkt naar complexe fenomenen als geheel en richt zich op betekenis en context (meer kwalitatieve benadering).

New cards
16

Welke drie hoofddoelen kan een kwalitatieve analyse hebben?

  • Beschrijvend: Het geven van een gedetailleerde weergave van een situatie of fenomeen.

  • Verklarend: Het zoeken naar onderliggende redenen of oorzaken.

  • Theorievormend: Het ontwikkelen of uitbreiden van een (nieuwe) theorie.

New cards
17

Noem de vijf fasen van het analytische proces in kwalitatief onderzoek.

  • Ontwerp

  • Steekproeftrekking

  • Data genereren

  • Formele analyse

  • Rapporteren

    In elke fase worden beslissingen genomen die invloed hebben op de uiteindelijke analyse en rapportage.

New cards
18

Wat is CAQDAS en waarvoor wordt het gebruikt?

CAQDAS verwijst naar softwareprogramma’s die de kwalitatieve data-analyse ondersteunen, bijvoorbeeld bij het ordenen, coderen, doorzoeken en visualiseren van grote hoeveelheden kwalitatieve data.

New cards
19

Hoe wordt observatie in kwalitatief onderzoek gedefinieerd?

Observatie is het doelgericht en systematisch waarnemen van mensen, objecten en gebeurtenissen in hun natuurlijke omgeving, om zo data te verzamelen voor wetenschappelijke doeleinden.

New cards
20

Welke vier observatierollen worden onderscheiden?

Complete observer: neutrale rol, niet betrokken.

Observer-as-participant: onderzoeker is zichtbaar, maar blijft vooral onderzoeker.

Participant-as-observer: onderzoeker is actief in de groep, wordt gezien als (vriendelijke) deelnemer.

Complete participant: onderzoeker doet volledig mee, zonder dat anderen weten dat hij/zij onderzoek doet.

New cards
21

Wat is een verborgen observatie en noem een voor- en nadeel?

Verborgen observatie betekent dat deelnemers niet weten dat ze geobserveerd worden.

Voordeel: Je ziet het ‘ware’ gedrag, minder beïnvloed door onderzoeksbewustzijn.

Nadeel: Het brengt ethische dilemma’s met zich mee, omdat deelnemers geen toestemming gaven.

New cards
22

Wat is het verschil tussen openlijke observatie en verborgen observatie?

Bij een openlijke observatie zijn de geobserveerde personen op de hoogte van het onderzoek en de rol van de onderzoeker. Dit is transparanter maar kan leiden tot (onbewust) aangepast gedrag.

New cards
23

Wat onderscheidt directe observatie van indirecte observatie?

Bij directe observatie is de onderzoeker aanwezig en registreert het gedrag op het moment dat het plaatsvindt. Bij indirecte observatie verzamelt men informatie nadat het gedrag al heeft plaatsgevonden (bijv. via videobeelden).

New cards
24

Welke drie soorten observaties worden vaak onderscheiden?

Beschrijvende observaties: eerste indruk, globale beschrijving van de context.

Selectieve observaties: gericht op specifieke aspecten of voorbeelden die relevant zijn voor het onderzoek.

Gefocuste observaties: geconcentreerd op een duidelijk afgebakend proces of fenomeen.

New cards
25

Wat zijn fieldnotes en wat is belangrijk bij het maken ervan?

Fieldnotes zijn de aantekeningen die een onderzoeker maakt tijdens of direct na observaties.

Ze moeten zo compleet, duidelijk en doelgericht mogelijk zijn, zodat ze later goed geïnterpreteerd kunnen worden.

New cards
26

Wat is het unieke aan focusgroepen als dataverzamelingsmethode?

In een focusgroep ontstaat data door interactie tussen deelnemers. Ze delen meningen en ervaringen, reageren op elkaar en herzien soms hun eigen standpunt. Dit groepsproces kan meer diepgang of nieuwe inzichten opleveren.

New cards
27

Noem twee voordelen van focusgroepen ten opzichte van diepte-interviews.

  1. De interactie tussen deelnemers kan standpunten verrijken of verhelderen.

  2. Het is efficiënt: in relatief korte tijd komt veel input boven tafel. (Extra: Het voelt vaak natuurlijker dan een 1-op-1 setting.)

New cards
28

Noem twee nadelen van focusgroepen vergeleken met individuele interviews.

  1. Minder ruimte voor diepgang in ieders persoonlijke verhaal.

  2. Groepsdynamiek of sociale druk kan de antwoorden beïnvloeden en vertekenen.

New cards
29

Wat houdt de Delphi technique in?

Bij de Delphi technique geeft een groep experts meerdere ronden feedback of meningen over een onderwerp. Na elke ronde worden de reacties samengevat en teruggekoppeld totdat er een zekere mate van overeenstemming is bereikt.

New cards
30

Welke vijf fasen onderscheidt Tuckman in groepsontwikkeling?

Forming: kennismaking, achtergrondinfo verzamelen.

Storming: spanningen en meningsverschillen ontstaan.

Norming: groepsnormen worden vastgesteld.

Performing: samenwerking en discussie, zowel overeenstemming als conflict.

Adjourning: afronding en afsluiting van de groep of discussie.

New cards
31

Welke vijf stappen worden vaak onderscheiden in een focusgroepbijeenkomst?

Scene-setting and ground rules (welkom heten, regels opstellen).

Individuele introducties (deelnemers stellen zich voor).

Het openingsonderwerp (eerste vraag of thema lanceren).

Discussie (moderator luistert, leidt en observeert).

Einde discussie (afronding en eventueel samenvatting).

New cards
32

Wat betekent generalisatie in kwalitatief onderzoek?

Generalisatie gaat over de mate waarin bevindingen verder reiken dan de specifieke studiecontext. In kwalitatief onderzoek betreft dit vaak of bevindingen overdraagbaar zijn naar andere situaties of of ze bijdragen aan ruimere theoretische concepten.

New cards
33

Wat wordt bedoeld met theoretische generalisatie?

Theoretische generalisatie houdt in dat de uit de data ontwikkelde concepten en proposities breder toepasbaar zijn: ze dragen bij aan een theorie die niet alleen op de onderzochte context slaat, maar ook elders van waarde kan zijn.

New cards
34

Wat is empirische generalisatie?

Empirische generalisatie richt zich op de toepasbaarheid van onderzoeksresultaten op andere populaties of settings dan de onderzochte steekproef, oftewel de overdraagbaarheid van de concrete bevindingen zelf.

New cards
35

Welke drie vormen van generalisatie worden onderscheiden?

  1. Representatie generalisatie: toepasbaar op de oorspronkelijke populatie?

  2. Inference generalisatie: resultaten generaliseerbaar naar andere contexten?

  3. Theoretische generalisatie: dragen de resultaten bij aan bredere theorie?

New cards
36

Wat verstaan we onder betrouwbaarheid in onderzoek?

Betrouwbaarheid verwijst naar de consistentie of herhaalbaarheid van een onderzoek. Komen dezelfde resultaten naar voren als het onderzoek opnieuw op dezelfde manier wordt uitgevoerd?

New cards
37

Noem twee factoren die de betrouwbaarheid van een kwalitatief onderzoek kunnen bedreigen.

  1. Subjectieve interpretaties of vooroordelen van de onderzoeker.

  2. Onduidelijke onderzoeksmethode (geen heldere definities, gebrek aan structuur, onduidelijke instructies), waardoor reproduceren lastig is.

New cards
38

Wat wordt bedoeld met validiteit in onderzoek?

Validiteit slaat op de mate waarin de gebruikte methoden en meetinstrumenten daadwerkelijk meten of onderzoeken wat de onderzoeker beoogt te meten. Het gaat om de “juistheid” van de onderzoeksconclusies.

New cards
39

Welke drie vormen van validiteit worden doorgaans onderscheiden?

  1. Meetvaliditeit (worden de concepten correct gemeten?).

  2. Interne validiteit (onderzoekt men werkelijk wat men zegt te onderzoeken?).

  3. Externe validiteit (zijn de bevindingen toepasbaar op andere populaties/contexten?).

New cards
40

Wat kan de validiteit van kwalitatief onderzoek bedreigen?

Bijvoorbeeld onduidelijke of misleidende vragen, vooringenomenheid in interpretaties, of barrières in de datasituatie (bijv. beperkte toegang tot de setting), waardoor de resultaten niet helemaal kloppen of volledig zijn.

New cards
41

Wat wordt bedoeld met validatie binnen kwalitatief onderzoek?

Validatie verwijst naar het proces waarin de onderzoeker nagaat of de data, methoden en interpretaties betrouwbaar en geldig zijn. Met andere woorden: het zekerstellen van de kwaliteit van het bewijs.

New cards
42

Hoe draagt triangulatie bij aan validiteit?

Triangulatie verhoogt de validiteit door verschillende informatiebronnen of methoden te combineren. Zo krijg je meerdere perspectieven op dezelfde onderzoeksvraag, waardoor je conclusies robuuster worden.

New cards
43

Welke vier soorten triangulatie worden vaak genoemd?

  1. Methods triangulation (verschillende methoden, bijv. kwantitatief + kwalitatief).

  2. Triangulation of sources (verschillende kwalitatieve bronnen, bijv. interviews + observaties).

  3. Triangulation through multiple analysis (meerdere onderzoekers of analisten vergelijken hun bevindingen).

  4. Theory triangulation (data benaderen vanuit diverse theoretische invalshoeken).

New cards
44

Wat is member (of respondent) validation?

Hierbij legt de onderzoeker de voorlopige interpretaties of resultaten terug aan de respondenten zelf. Zij kunnen dan aangeven of die interpretaties overeenkomen met hun beleving, wat de validiteit kan vergroten.

New cards
45

Waarom is reflexiviteit belangrijk in kwalitatief onderzoek?

Reflexiviteit betekent dat de onderzoeker zich bewust is van zijn/haar eigen invloed op het onderzoek (bijv. voorkennis, aannames). Door dit expliciet te maken, wordt de transparantie en geloofwaardigheid van het onderzoek vergroot.

New cards
46

Wat houdt datamanagement in?

Datamanagement omvat het labelen, sorteren en verwerken van de verzamelde data, zodat de informatie overzichtelijk en toegankelijk is voor analyse en interpretatie.

New cards
47

Welke vijf stappen worden genoemd bij het datamanagement-proces?

  1. Familiarisation (vertrouwd raken met de data).

  2. Thema’s en (hoofd)thema’s bepalen (thematisch framework).

  3. Labelen en sorteren (coderen).

  4. Data-extracten evalueren (framework up-to-date houden).

  5. Data samenvatten en weergeven (van ruwe data naar overzichtelijke vorm).

New cards
48

Wat is kenmerkend aan whole group analysis in focusgroeponderzoek?

Bij whole group analysis behandel je alle uitspraken als één gezamenlijk geheel. Je differentieert niet op individuele deelnemer; je analyseert wat de groep als geheel heeft geproduceerd.

New cards
49

Wat houdt participant based group analysis in?

Hierbij analyseer je ieders individuele bijdrage apart, maar wel binnen de context van de groepsdiscussie. Zo kun je verschillen en overeenkomsten tussen deelnemers grondig in kaart brengen.

New cards
50

Wat is het doel van theoretical coding?

Theoretical coding is het proces van coderen en categoriseren met als einddoel een theorie of samenhangend conceptueel raamwerk te ontwikkelen dat uit de data voortkomt (voornamelijk bij Grounded Theory).

New cards
51

Wat gebeurt er bij open coding?

In de fase van open coding ga je de tekst fragmentarisch coderen: je labelt elk betekenisvol stukje data (woord, zin, alinea) met één of meerdere codes om thema’s en patronen te ontdekken.

New cards
52

Wat is de functie van axial coding?

Bij axial coding groepeer je de eerder gevonden open codes in (overkoepelende) categorieën. Je onderzoekt relaties tussen codes, refineert ze en brengt structuur aan in de data.

New cards
53

Waar draait selective coding om in het coderingsproces?

Selective coding richt zich op het identificeren van de ‘kerncategorieën’ of -thema’s die de data samenvatten. Vervolgens maak je expliciet hoe deze kernconcepten verbonden zijn met andere categorieën.

New cards
54

Waarom is rapporteren een cruciale fase in kwalitatief onderzoek?

Bij rapporteren presenteer je alle bevindingen in een samenhangend en gestructureerd geheel. Pas als het onderzoeksverslag klaar is, is het analyseproces feitelijk afgerond, omdat alle stappen inzichtelijk worden gemaakt.

New cards
55

Noem vier verschillende vormen van outputs in kwalitatief onderzoek.

  1. Uitgebreide outputs (gedetailleerde en uitgebreide beschrijvingen, bv. boek).

  2. Samenvatting-outputs (korte overzichten van de belangrijkste bevindingen).

  3. Ontwikkelingsoutputs (tijdens de analyse, om discussie op gang te brengen).

  4. Selectieve outputs (beschrijven alleen specifieke onderdelen van het onderzoek).

New cards
56

Welke mogelijke structuren kan een kwalitatief onderzoeksrapport hebben?

  1. Hypothese verslag: gestructureerd als kwantitatief rapport.

  2. Analytisch verslag: nadruk op concepten en data-ondersteuning.

  3. Mysterie verslag: geleidelijke onthulling.

  4. Structuur rondom een typologie: bekende indeling als kapstok.

  5. Structuur rondom verschillende populaties.

  6. Structuur rondom verschillende tijdopnamen (chronologische volgorde).

New cards
robot