1/27
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
ervaren / Wij zoeken een ervaren boekhouder.
Nous recherchons un comptable expérimenté.
ervaren / Hoe heb je die situatie ervaren?
Comment as-tu / avez-vous vécu / ressenti cette situation ?
boeien / Die reportage boeit hem.
Ce reportage le passionne. / Ce reportage attire son attention.
boeien / Ze hebben de gangster geboeid.
Ils ont menotté le gangster.
rijm / Deze morgen waren de daken bedekt met rijm.
Ce matin, les toits étaient couverts de givre.
rijm / In dit gedicht heb je gekruiste rijmen.
Dans ce poème, il y a des rimes croisées.
vliegen / Ze vliegen vandaag naar Tunesië.
Ils prennent l’avion pour la Tunisie aujourd’hui.
vliegen / Er zijn enkele vliegen in de keuken.
Il y a quelques mouches dans la cuisine.
raad / Mag ik u een raad geven ?
Puis-je vous donner un conseil ?
raad / Raad eens hoeveel hij verdient.
Devine / devinez combien il gagne.
verdienen / Hoeveel verdient hij per maand ?
Combien gagne-t-il par mois ?
verdienen / Deze student verdient ook een beloning.
Cet étudiant mérite aussi une récompense.
neef/nicht / Heb je al neefjes? (kinderen van je zus of broer)?
As-tu déjà des neveux ?
neef/nicht / Zijn neven (kinderen van ooms/tantes) zitten in zijn klas.
Ses cousins sont dans sa classe.
bom / Heeft Iran de atoombom ?
L’Iran a-t-il la bombe atomique ?
bom / Hij verdient bommen geld.
Il gagne de l’argent à la pelle.
kruisen / Een gekruiste cheque was een veilig betalingsmiddel.
Un chèque barré était un moyen de paiement sécurisé.
kruisen / Ze kruisen de armen.
Ils se croisent les bras.
wagen / Zullen we met de wagen gaan ?
Allons-nous y aller en voiture ?
wagen / Hij heeft zijn leven gewaagd om haar te redden.
Il a risqué sa vie pour la sauver.
overdrijven / Je moet niet overdrijven.
Tu ne dois pas exagérer.
overdrijven / Het zal wel overdrijven.
Ça passera.
vlucht / De dieven hebben de vlucht genomen.
Les voleurs ont pris la fuite.
vlucht / Zijn vlucht had vertraging.
Son vol avait du retard.
bevallen / Die mensen bevallen me niet.
Ces gens ne me plaisent pas.
bevallen / Ze is gisteren bevallen van een dochter.
Elle a accouché d’une fille hier.
afzien / Ze zien af van rechtsvervolging.
Ils renoncent aux poursuites judiciaires.
afzien / De wielrenners hebben flink afgezien in de bergen.
Les coureurs cyclistes en ont vu de dures / en ont vu de toutes les couleurs dans les montagnes.