Latijn CE woorden U t/m V

ubi adv.

ubi adv.

waar

ubi

(voegw. + ind.perf.) zodra, toen

ubicumque adv.

waar ook maar, overal waar

ulciscor, ulcisci, ultus sum

wreken, zich wreken op

ullus adi. gen. ullius, dat. ulli

(ook maar) enig

ulterior (-ius), ioris

meer verwijderd, verder, aan de overkant

ultimus

verst, uiterst, laatst

umbra

schaduw

umquam adv.

ooit

unda

golf

unde adv.

waarvandaan

unus gen. unius, dat. uni

één

urbs, urbis f

stad (speciaal: Rome)

uro, urere, ussi, ustum

verbranden

usque adv.

ononderbroken

usus, us m

gebruik, nut; omgang

ut + ind.perf. + coni.

zoals; zodra, toen opdat, dat, zodat

usque (utraque, utrumque)

elk van beide(n), beide(n)

utinam

o dat toch, als toch (in wenszinnen)

utor, uti, usus sum + abl.

gebruiken, benutten, omgaan met

vacuus

leeg, vrij van (+ dat.)

vadum

ondiepe plaats

valeo, valere, valui, valiturus

1 sterk zijn, gezond zijn 2 invloed / macht hebben 3 waard zijn, gelden

vallis, is f

dal

varius

verschillend, bont

vel

of (ook), of zelfs, bijvoorbeeld

velut(i)

zoals, alsof, als het ware

venenum

gif, toverdrank

venio, venire, veni, ventum

komen

ventus

wind

verbum

woord

vero adv./ voegw.

werkelijk, inderdaad; / echter, toch

verto, vertere, verti, versum

draaien, wenden

verus

waar, werkelijk, echt

vestigium

spoor, voetspoor

vestis, is f

kleding(stuk), kleren, kleed

veto, vetare, vetui, vetitum

verbieden

vetus, eris

oud

via

weg, straat

vicinus

1 naburig, in de buurt 2 (subst.:) buurman

victor, oris m

overwinnaar, (adi.:) zegevierend

video, videre, vidi, visum

zien

videor, videri, visus sum

schijnen; menen, denken

(alci) videtur

het schijnt (iem.) (goed of juist) toe

vinclum

boei, (pl.:) gevangenis

vindo, vincere, vici, victum

overwinnen, zegevieren

vinum

wijn

vir, viri

man, echtgenoot

virgo, inis f

jonge vrouw, maagd

vis (vim, vi) f

1 kracht, sterkte, geweld 2 macht, invloed

vita

leven, leefwijze

vitium

fout, gebrek

vito, vitare

vermijden, ontwijken

vivo, vivere, vixi, victurus

leven

vix adv.

nauwelijks, met moeite

voco, vocare

roepen, noemen

volo, velle, volui

willen

voluptas, atis f

genoegen, genot

votum

gelofte, wens, gebed

vox, vocis f

stem, woord, klank, geluid

vulgus n

volk, de grote massa

vulnus, eris n

wond

vultus, us m

gelaatsuitdrukking, gezicht