1/61
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
(Geheugen)
(Geheugen) Multi-store geheugenmodel (Atkinson & Shiffrin)
Dit model beschrijft het geheugen als bestaande uit drie delen: een sensorische buffer, een kortetermijnopslagplaats en een langetermijnopslagplaats [1, 2]. Informatie gaat eerst naar de sensorische buffer, dan naar het kortetermijngeheugen als er aandacht aan wordt besteed en vervolgens naar het langetermijngeheugen voor permanente opslag [2, 3].
• (Geheugen) Werkgeheugenmodel (Baddeley & Hitch)
Dit model stelt dat het kortetermijngeheugen een werkgeheugen is dat bestaat uit verschillende componenten, namelijk de centrale executive, de fonologische lus en het visuospatiale kladblok [4]. Het werkgeheugen is essentieel voor het uitvoeren van dagelijkse taken [5].
• (Geheugen) Oberauers model
Dit model beschrijft het werkgeheugen als het activeren van representaties in het langetermijngeheugen [6]. Het model onderscheidt een brede focus van aandacht (alle geactiveerde items) en een nauwe focus van aandacht (het item waar de aandacht op is gericht) [6, 7].
• (Geheugen) Episodic-to-semantic schift-theorie
Deze theorie stelt dat episodische herinneringen langzaam worden omgevormd tot semantische herinneringen, waardoor ze robuuster worden tegen hersenbeschadiging [8].
• (Geheugen) Multiple trace theorie
Deze theorie veronderstelt dat de hippocampus altijd betrokken is bij het declaratief geheugen, zowel bij het vastleggen als bij het ophalen/reactiveren van de herinnering [8].
(Geheugen) Semantisch geheugen
• (Geheugen) Hiërarchisch-netwerkmodel (Collins)
Dit model stelt dat concepten hiërarchisch zijn georganiseerd in het semantisch geheugen [9].
•(Geheugen) Spreading activation-theorie (Collins & Loftus)
Dit model stelt dat het semantisch geheugen is georganiseerd op basis van semantische gerelateerdheid. Activatie van een concept verspreidt zich naar gerelateerde concepten [9].
•(Geheugen) Hub en spaakmodel
Dit model beschrijft dat concepten worden gerepresenteerd door modaliteitsspecifieke representaties (spaken) en een stabiele modaliteitsonafhankelijke representatie (hub) [10].
(taal)
(taal) Standaard pragmatisch model (Grice)
Dit model beschrijft de extractie van niet-letterlijke betekenis in drie stadia: activering van de letterlijke betekenis, beoordeling of de betekenis zinvol is in de context, en zoeken naar een niet-letterlijke betekenis als de letterlijke betekenis niet zinvol is [11].
(taal) Graden salience-hypothese
Deze hypothese stelt dat de initiële betekenis van een zin wordt bepaald door de saillantie of prominentie, niet door het type betekenis [12].
(taal) Kintch's predicatie model
Dit model beschrijft processen die betrokken zijn bij het bepalen van de betekenis van een metafoor, door combinatie van latente semantische analyse en constructie-integratie [13].
(taal) Constructionistische benadering
Deze benadering stelt dat inferenties tijdens het taalbegrip uitgebreid en gedetailleerd zijn [14].
(taal) Minimalistische benadering
Deze benadering stelt dat inferenties tijdens het taalbegrip beperkt zijn tot wat noodzakelijk is [14].
(taal) Geheugengebaseerde benadering
Deze benadering stelt dat inferenties worden geconstrueerd op basis van herinneringen aan eerdere ervaringen [14].
(taal) Search after meaning
Deze benadering stelt dat we bij het interpreteren van tekst, constant op zoek zijn naar de betekenis [14].
(taal) Constructie-integratie model (Kintch)
Dit model stelt dat tijdens het lezen een tekst wordt omgezet naar proposities, die in het geheugen worden opgeslagen. Een spreading activation-mechanisme activeert vervolgens proposities die de volledige tekst representeren [15, 16].
(taal) Interactieve actiemodel (IAM)
Dit neuraal netwerkmodel stelt dat woordherkenning plaatsvindt op drie niveaus (woord, letter en eigenschappen van letters) waarbij top-down en bottom-up processen interacteren [17, 18].
(taal) Bayesian reader
Dit model veronderstelt dat informatie over de identiteit en positie van letters accumuleert met het verstrijken van de tijd [19].
(taal) Zwak fonologisch model
Dit model stelt dat er bewijs is dat de fonologische code niet noodzakelijk is om de betekenis van woorden te activeren [20].
(taal) Triangle model
Dit model is een connectionistisch model dat stelt dat orthografie, fonologie en contextuele/lexicale informatie gezamenlijk de uiteindelijke uitspraak van een woord bepalen [21].
(taal) Dual-route cascade model
Dit model maakt een striktere scheiding tussen lexicale en regelgebaseerde systemen bij de verwerking van woorden [21].
(taal) EZ-Reader model
Dit model stelt dat een oogbeweging naar een volgend deel van de zin wordt geprogrammeerd nadat de informatie waarop gefixeerd gaat worden al deels is verwerkt tijdens een vorige fixatie [22].
(taal) SWIFT-model
Dit model stelt dat aan alle woorden die tijdens een fixatie worden waargenomen een zekere mate van aandacht wordt geschonken, waardoor woorden parallel verwerkt worden [23].
(taal) Cohortmodel
Dit model stelt dat op basis van auditieve input een selectie van kandidaat-woorden wordt gemaakt (woord-initiële cohort), waarbij woorden worden geëlimineerd naarmate er meer informatie beschikbaar komt [24].
(taal) Trace model
Dit is de auditieve tegenhanger van het interactieve activatiemodel, waarbij er ook sprake is van een woordsuperioriteitseffect [24].
(Spraakproductie)
(Spraakproductie) Spreading activation model (Dell)
Dit model stelt dat woorden en concepten in het geheugen zijn gerepresenteerd als knopen in een netwerk. Activatie van een concept verspreidt zich naar geassocieerde concepten en fonemische informatie [25, 26].
(Spraakproductie) WEAVER ++ model
Dit computationele model beschrijft spraakproductie op drie niveaus: lexicale concepten, lemma's en morfemen/fonologische aspecten [27].
(Denken en Redeneren)
(Denken en Redeneren) Mentale-modellen theorie
Deze theorie stelt dat mensen redeneren door mentale modellen te construeren die mogelijke uitkomsten van een scenario representeren [28].
(Denken en Redeneren) Heuristisch-analytische theorie (Evans)
Dit model maakt een onderscheid tussen systeem 1 (snelle, onbewuste processen) en systeem 2 (langzame, bewuste processen) [29].
(Denken en Redeneren) Sociaalcontracttheorie
Deze theorie stelt dat mensen een sterk ontwikkeld mechanisme hebben om schendingen van sociale contracten te detecteren [30].
(Denken en Redeneren) Relevantietheorie
Deze theorie stelt dat mensen bij het selectieproces de relevantie van elke kaart voor de conditionele regel evalueren [30].
(Denken en Redeneren) Waarheidsprincipe
Dit principe stelt dat mensen geneigd zijn hun werkgeheugencapaciteit te minimaliseren door alleen mentale modellen te genereren die representeren wat waar is [31].
(Numerieke Cognitie)
(Numerieke Cognitie) Abstract code model
Dit model stelt dat getallen worden gerepresenteerd door een abstracte code die de semantische aspecten van de input representeert (grootte) [32].
(Numerieke Cognitie) Triple code model
Dit model stelt dat de gebruikte code afhankelijk is van de aard van de taak bij het rekenen [32].
(Numerieke Cognitie) Encouding complex model
Dit model stelt dat de gebruikte code afhankelijk is van de prestatiemethode bij het rekenen [32].
(Numerieke Cognitie) COMP model
Dit model beschrijft de stappen van simpele opteloperaties (identificatie, vergelijking, ophalen van het rekenfeit) [33].
(Numerieke Cognitie) Mental Whiteboard hypothese
Deze hypothese stelt dat we mentale representaties in ons werkgeheugen op een seriële wijze ordenen [34].
(Categorisatie)
(Categorisatie) Prototype modellen
Deze modellen stellen dat we een soort prototype genereren dat aan een categorie voldoet [35].
(Categorisatie) Exemplaar modellen
Deze modellen stellen dat we categorieën representeren door een verzameling van individuele objecten van een categorie [35].
(Categorisatie) Beslissingsmodellen
Deze modellen stellen dat categorie-informatie vooral geassocieerd is met een beslissing die we nemen [35].
(Beoordelen en Beslissen)
(Beoordelen en Beslissen) Support theory
Deze theorie stelt dat beoordelingen worden beïnvloed door de detail van beschrijving [36].
(Beoordelen en Beslissen) Neem de beste heuristiek
Deze heuristiek beschrijft het maken van een beslissing op basis van de belangrijkste cues in volgorde van validiteit [37].
(Beoordelen en Beslissen) Herkenningsheuristiek
Deze heuristiek beschrijft het kiezen van het alternatief dat je herkent [38].
(Beoordelen en Beslissen) Hiaatheuristiek
Deze heuristiek stelt dat klanten die recent iets gekocht hebben, waarschijnlijk nog eens iets gaan kopen [38].
(Beoordelen en Beslissen) Natuurlijke frequentie hypothese
Deze hypothese stelt dat beoordelingen accurater zijn wanneer problemen in natuurlijke eenheden worden gerepresenteerd [39].
(Probleemoplossing en Expertise)
(Probleemoplossing en Expertise) General Problem Solver
Dit computerprogramma werd ontwikkeld om goed gedefinieerde problemen op te lossen [40].
(Probleemoplossing en Expertise) Sjabloontheorie
Deze theorie stelt dat schakers hun zetten bepalen door een associatief netwerk te doorkruisen en gebruik te maken van sjablonen [41].
(Probleemoplossing en Expertise) Recognition-primed decision model
Dit model stelt dat experts situaties vergelijken met eerdere situaties en eerder gekozen oplossingen gebruiken [42].
(Sociaal-Cognitieve Modellen)
(Sociaal-Cognitieve Modellen) Spiegelneuronen systeem
Dit systeem stelt dat weerspiegelen de acties die iemand anders uitvoert, opdat je deze zelf later kan uitvoeren [43].
(Sociaal-Cognitieve Modellen) Theory of mind
Dit is ons vermogen om ons in te leven in het perspectief van iemand anders [44].
(Fouten in Cognitie)
(Fouten in Cognitie) Zwitserse-kaasmodel
Dit model beschrijft hoe een opeenstapeling van tekortkomingen tot ongelukken kan leiden [45].