1/32
Hoofdstuk 3
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Creatieve constructie theorie
Theorie over het ontstaan van taal, waarbij men ervan uitgaat dat kinderen taal niet simpelweg imiteren, maar zelf over een aangeboren taalvermogen beschikken waarmee ze op een creatieve manier zinnen kunnen bouwen. Ook wel mentalisme genoemd.
Interactionele benadering
Theorie over het ontstaan van taal waarbij men enerzijds het belang van aangeboren taalleervermogen onderschrijft, maar anderzijds benadrukt dat het taalaanbod van de omgeving en de interactie tussen een kind en andere moedertaalsprekers belangrijk is bij het leren van een taal.
Prelinguale periode
De periode in de taalontwikkeling voordat een kind zijn eerste woordjes spreekt, ook wel de voortalige periode genoemd. Deze periode loopt vanaf de geboorte tot aan ongeveer het eerste levensjaar en omvat de fasen van het huilen, vocaliseren, vocaalspel en brabbelen.
Vocaalspel
Fase in de prelinguale periode waarin de baby experimenteert met klanken, zowel klinkers als medeklinkers.
Vocaliseren
Fase in de prelinguale periode waarin de baby zelf klinkers of vocalen produceert. Een kind ontdekt de klank van de taal en oefent spraakmechanisme.
Brabbelen
Fase in de prelinguale periode waarin de baby klankgroepen produceert zoals, dadada, bababa, mamama en waarbij de klanken worden aangepast aan de moedertaal.
Linguale periode
De periode in de taalontwikkeling na het eerste levensjaar, waarin een kind woorden en zinnen als communicatiemiddel gebruikt. De linguale fase in de taalontwikkeling valt uiteen in drie perioden: de vroeglinguale periode, de differentiatiefase en de voltooiingsfase.
Vroeglinguale periode
De periode in de taalontwikkeling die loopt van 1 tot 2,5 jaar en bestaat uit de fasen van de éénwoordzin, de tweewoordzin en de meerwoordszin.
Voltooiingsfase
De periode in de taalontwikkeling die loopt van 5 tot 9 jaar. Alle processen die in de vorige fase zijn begonnen, worden nu verder uitgebouwd. Aan het eind van deze periode beheerst een kind de taal op dezelfde manier als een volwassene. Er is alleen verschil in grootte van de woordenschat.
Differentiatiefase
De periode in de taalontwikkeling die loopt van 2,5 tot 5 jaar waarin de taalontwikkeling op alle niveaus van de taal veel gedifferentieerder wordt. Kinderen leren veel nieuwe woordsoorten en de woordenschat breidt zich sterk uit.
Simultane tweetaligheid
Het verschijnsel dat kinderen voor hun derde levensjaar min of meer gelijktijdig twee talen leren.
Successieve tweetaligheid
Het verschijnsel dat kinderen na de leeftijd van drie jaar een tweede taal leren nadat ze een eerste taal hebben geleerd. Bij successieve tweetaligheid leert iemand de tweede taal altijd met zijn kennis van de eerste taal.
Interfentiefouten
Fouten die voortkomen uit de verschillen tussen een eerste en tweede taal.
Luisterstrategie
Een bewuste manier van luisteren die iemand hanteert om een bepaald luisterdoel te bereiken.
Globaal luisteren
Een luisterstrategie waarbij je globaal de spreker probeert te volgen. Je volgt de lijn van een betoog en let minder op details.
Intensief luisteren
Een luisterstrategie waarbij je een zo volledig mogelijk beeld probeert te krijgen van wat de spreker te vertellen heeft.
Gericht luisteren
Een luisterstrategie waarbij je luistert vanuit bepaalde specifieke vragen.
Kritisch luisteren
Een luisterstrategie waarbij je probeert om tijdens het luisteren een mening te vormen.
Luisterdoel
Bewuste of onbewuste doelstelling van de luisteraar. We kennen de volgende luisterdoelen: iets te weten willen komen, een gevoel willen ondergaan, een mening willen vormen, een handeling willen uitvoeren en een spel willen spelen.
Spreekdoel
De doelstelling die een spreker hanteert. De vier belangrijkste zijn: informeren, amuseren, instrueren en overtuigen.
Amuseren
Spreekdoel/tekstdoel waarbij de spreker/schrijver het doel heeft om de toehoorders te vermaken, te boeien of te ontroeren.
Informeren
Een spreekdoel/tekstdoel waarbij het gaat om het overbrengen van feitelijke informatie.
Instrueren
Spreekdoel/tekstdoel waarbij de spreker/schrijver iets wil uitleggen of verduidelijken.
Overtuigen
Spreekdoel/tekstdoel waarbij de spreker/schrijver iemand wil overhalen een bepaald standpunt of mening in te nemen.
Spreekstrategieën
Een doelgerichte handeling die een spreker hanteert om een spreektaak efficiënt uit te voeren. We kennen de volgende spreekstrategieën: oriënteren op het doel van de spreektaak, oriënteren op het onderwerp en het inzetten van eigen kennis, oriënteren op het soort spreektaak, oriënteren op het publiek of de gesprekspartner, reflecteren op de spreektaak, monitoren van de spreektaak en evalueren van de spreektaak.
Oriënteren op de gesprekspartner of het publiek
Spreekstrategie waarbij de spreker nagaat wie zijn toehoorders zijn en zijn spreken probeert of te stemmen op zijn publiek.
Oriënteren op de soort spreektaak
Spreekstrategie waarbij je je van te voren afvraagt op welke manier je wilt presenteren.
Oriënteren op het doel van de spreektaak
Spreekstrategie waarbij de spreker zich eerst afvraagt wat hij precies wil bereiken.
Oriënteren op het onderwerp
Spreekstrategie waarbij de spreker van te voren nagaat of hij voldoende weet over een bepaald onderwerp, zich oriënteert op het onderwerp en zijn eigen voorkennis ervaring in kaart brengt.
Reflecteren op de spreektaak
Spreekstrategie waarbij de spreker zich tijdens het spreken afvraagt of de informatie overkomt en hij zijn doel bereikt.
Monitoren van de spreektaak
Spreekstrategie waarbij de spreker zich afvraagt of zijn preken duidelijk is en of het nodig is om aanpassingen te plegen.
Evalueren van de spreektaak
Spreekstrategie waarbij de spreker zich na afloop van een presentatie afvraagt of het goed ding en wat er een volgende keer anders zou kunnen.