1/36
Deze flashcards zijn bedoeld om de Franse en Nederlandse vocabulaire te oefenen.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
responsable
verantwoordelijk (voor)
romantique
romantisch
séduisant
verleidelijk
admirer
bewonderen
avancer
vooruitgaan
croire (en)
geloven (in)
(s')embrasser
(elkaar) omhelzen, kussen
enseigner
lesgeven
motiver
motiveren
se plaindre (de)
klagen (over), zich beklagen (over)
raconter
vertellen
séduire
verleiden
attirer l'attention (de)
de aandacht trekken (van)
avoir droit à
recht hebben op
donner le gout de
de smaak geven van
être amoureux, amoureuse (de)
verliefd zijn (op)
prendre l'initiative
het initiatief nemen
un baiser
een zoen
un conseil
raad(geving)
une impression
een indruk
un souvenir
een herinnering
un concours
een wedstrijd
la confiance
het zelfvertrouwen
un étudiant, une étudiante
een student(e)
un lycée
een middelbare school
une université
een universiteit
impeccable
onberispelijk, perfect
meilleur, meilleure
beter
motivant, motivante
motiverend
paresseux, paresseuse
lui
passionné, passionnée (par)
gepassioneerd (door)
le pire, la pire
slechter, slechtst
précis, précise
precies
un préjugé
een vooroordeel
une rupture
een breuk
un truc
een ding
engagé, engagée (pour)
geëngageerd (voor)