1/330
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Ontwikkelingspsychologie
De wetenschappelijke studie naar de patronen van groei, verandering en stabiliteit van conceptie tot aan de adolescentie
Fysieke ontwikkeling
De invloed van het lichaam op de ontwikkeling. Zoals je hersenen spieren, zenuwstelsel en de zintuigen.
Cognitieve ontwikkeling
Ontwikkeling die betrekking heeft op de manier waarop het gedrag van mensen wordt beïnvloed door groei en verandering in de eigenschappen die de ene persoon van de andere onderscheiden.
Sociale ontwikkeling
sociale ontwikkelingen komen tot stand door groei, veranderingen of stabilisatie van sociale relaties en interacties. Persoonlijkheid komt tot stand door stabiliteit en veranderingen in eigenschappen/karakter van een mens.
Cohorten
is een groep mensen die rond een bepaalde tijd / periode op een bepaalde plaats is geboren.
Continue verandering
geleidelijk proces van ontwikkeling. Nieuwe prestaties komen voort uit oude.
discontinue verandering
ontwikkeling in aparte stadia. Ontwikkelingen kunnen hierbij heel abrupt verlopen en zijn anders dan de vorige
Maturatie
Proces van ontwikkeling/uiting van voorbestemde genetische informatie. Nature, van je ouders geërfd.
Klassieke conditionering (Pavlov)
een organisme reageert op een bepaalde manier op een neutrale stimulus die die respons normaal gesproken niet uitlokt.
Operante conditionering
Gedrag wordt verklaard door een vrijwillige respons die verzwakt of versterkt wordt door de positieve of negatieve consequenties die met die respons worden geassocieerd.
Gedragsmodificatie
formele techniek om de frequentie van gewenst gedrag te doen verhogen en van ongewenst gedrag te doen verlagen. Bv. Beloningssysteem.
Cognitief perspectief
ontwikkelingen gericht op processen van kennis en begrijpen. De hersenen!
Systematisch perspectief
Kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke, cognitieve, persoonlijkheids- en sociale wereld. (totaalpakket)
Bio-ecologisch model van Bronfenbrenner
Balansmodel. Gaat uit van 5 omgevingsniveaus die elke biologische organisme gelijktijdig beïnvloed.
Microsysteem
dagelijks directe omgeving
mesosysteem
connecties tussen de verschillende aspecten van het microsysteem.
exosysteem
algemene invloeden van sociale instituties zoals scholen, overheid etc. Hebben invloed op het micro- en mesosysteem.
Macrosysteem
overkoepelende culturele invloeden.
chronosysteem
invloed van tijd en historische gebeurtenissen. Trauma's bijvoorbeeld.
Evolutionair perspectief
genetische erfelijkheid bepaald gedrag.
Genotype
Combinatie van genetische informatie. Is onzichtbaar. Bijvoorbeeld je karaktereigenschappen.
Fenotype
Is het waarneembare kenmerk, bv. Blauwe ogen of druk gedrag.
46 chromosomen
Dragers van elk deel van erfelijk materiaal.
De vader en moeder leveren ieder 23 chromosoom.
Monozygotische tweeling (eeneiig)
genetisch identieke tweelingen
dixygotische tweeling (twee-eiig)
genetisch gezien als broer en zus.
Germinale fase
bevruchting tot twee weken, in deze fase deelt de zygote zich en nestelt zich in de baarmoederwand.
Embryonaal stadium
de periode van 2 tot 8 weken na de bevruchting, waarin de belangrijkste organen en fundamentele anatomie zich ontwikkeld.
ectoderm
Buitenste laag van het kiemvlies van de vrucht in het moederlichaam waaruit zich o.a. de huid en het zenuwstelsel ontwikkelen
endoderm
het binnenste kiemblad van een embryo. Het groeit uit tot: - Slokdarm - Maag - darmen - Lever - Pancreas - Luchtpijp - Longen - Urineblaas - Urinebuis - Urineleiders - Prostaat klieren
mesoderm
is het middelste kiemblad van een embryo. Het groeit uit tot: skelet. bloedcellen, spieren
Foetaal stadium
Het stadium van prenatale ontwikkeling dat rond acht weken na de conceptie begint en eindigt bij de geboorte
Dominante eigenschap
De eigenschap die tot uiting komt als er twee concurrerende eigenschappen aanwezig zijn.
recessieve eigenschap
De eigenschap die in het mechanisme aanwezig is maar niet tot uitding komt.
Klassieke conditionering
Een vorm van leren waarbij iemand reageert op een neutrale stimulus die een bepaald 'rare' respons oproept. Bijvoorbeeld bel -> kwijlen.
Gewenning
De afname van een respons op een stimulus die plaatsvindt na het vaker herhalen van de gegeven stimulus.
Plasticiteit
De mate waarin ontwikkelde structuren of gedragspatronen te veranderen zijn als gevolg van ervaringen. Dit is bij de hersenen relatief groot.
Kritieke periode
Een specifieke tijd in de ontwikkeling waarbij een gebeurtenis de grootste gevolgen heeft. Bijvoorbeeld liefde in de 1e levensjaren.
Gevoelige periode
Een periode, meestal vroeg in het leven van een organisme, waarbij deze extra gevoelig zijn voor bepaalde stimuli.
Reflex
Niet-aangeleerde, gestructureerde onvrijwillige respons die automatisch optreden in de aanwezigheid van bepaalde stimuli.
Marasme
Dit is een ziekte waarbij kinderen stoppen met groeien, wordt veroorzaakt door een ernstig tekort aan proteïnen en calorieën
sensatie
De zintuigen reageren op de stimuli
perceptie
De stimuli wordt geïnterpreteerd.
Piaget
de manier waarop baby's leren kan in één eenvoudige vergelijking worden samengevat: Actie=kennis.
Adaptatie
is de eigenschap om zich aan te passen aan onze omgeving.
Assimilatie
De neiging om iets nieuws te plaats binnen iets wat we al weten en begrijpen.
accommodatie
Veranderingen in onze bestaande manier van denken of ons gedrag in reactie op ontmoetingen met nieuwe stimuli of gebeurtenissen.
Sensomotorische fase
0 - 24 maanden ontwikkelingen, reflexen, herhaling willekeurige bewegingen, spelen, verwerken van dingen.
circulaire reacties
Herhalen van een willekeurige motorische handelingen
Neuron/zenuwcel
Basiscel van het zenuwstelsel
Synapse (Synaps)
De spleet tussen de neuronen
Neurotransmitters
stof die het mogelijk maakt dat neuronen met elkaar kunnen communiceren
Myeline
Stof die een beschermlaag vormt om delen van neuronen
Pruning
Als eerder gemaakte synaptische verbindingen ongedaan gemaakt worden. Het "wegsnoeien" van verbindingen gebeurt grotendeels door het niet activeren ervan.
reflexen
aangeboren, ongecontroleerde gedragingen die automatisch optreden in de aanwezigheid van bepaalde stimuli
object permanentie
Baby's krijgen het besef dat mensen en objecten niet ophouden te bestaan als zij onzichtbaar zijn.
preoperationele stadium
(2-7jaar)In dit stadium leert het kind om te redeneren en te denken in symbolen. Ook neemt het gebruik van begrippen toe.
mentale representatie
Vermogen om innerlijke beelden te vormen van objecten en gebeurtenissen. (sensor motorische)
concreet operationele fase
(7-12) houdt dat kinderen logische operaties kunnen gaan gebruiken voor concrete problemen.
Formeel operationele fase
Ontwikkeling van logisch en abstract denken. (12-volwassenheid)
Vygotsky (Theorie)
kinderen zijn actief in het zoeken naar kennis en vaardigheden, maar dat ze een sociale omgeving nodig hebben om zich te ontwikkelen en een stapje verder te gaan.
Prelinguïstische communicatie
Communicatie door middel van geluiden, gezichtsuitdrukkingen, gebaren, imitatie en andere niet-linguïstische middelen.
Holofrasen
Eén woord zinnen
Syntaxis
Vanaf twee jaar wordt het vermogen om woorden en frasen tot zinnen te combineren
bonding
het intieme fysieke en emotionele contact tussen ouder en kind in de periode direct na de geboorte
hechting
Langdurige sociaal-emotionele relatie tussen het kind en een ouder of andere vaste verzorger.
lateralisatieproces.
Wanneer de twee hersenhelften gespecialiseerd raken en bepaalde functies hun plek vinden in de hersenhelftenRechts: non-verbale gebied. Muziek, ruimtelijk, inzicht emotie etc.
Links: verbale competentie. Praten, luisteren, horen etc.
Collectivistisch georiënteerd,
de groep staat centraal
Individualistische georiënteerdheid
Mensen in die samenlevingen zien zichzelf als een uniek persoon, waar ook het zelfbeeld op gebaseerd is.
Ontwikkeling van het moreel besef.
De rijping van het rechtvaardigheidsgevoel en het besef van goed en fout en het gedrag met betrekking tot die zaken
Prosociaal gedrag
het behulpzaam gedragen dat ten goede komt van anderen.
Abstract modelling
Leren kinderen algemene regels en principes ontwikkelen.
Empathie
het zich inleven in de belevingswereld van anderen
Emotionele zelfregulatie
het vermogen om de aard en de intensiteit van emoties aan te passen (beheersing)
Instrumentele agressie
Agressie die wordt gemotiveerd door de wens om een concreet doel te bereiken (bv speeltjes van een ander)
Relationele agressie
niet-fysieke agressie die bedoeld is om een ander psychisch te kwetsen
metalinguïstische bewustzijn
Dit is het besef van het eigen taalgebruik. Dit helpt kinderen bij het inzien van verwarrende of incomplete informatie.
mentale leeftijd
het gemiddelde intelligentieniveau van mensen van een bepaalde leeftijd
chronologische leeftijd
kalenderleeftijd
Het pygmalion-effect
De invloed van de verwachtingspatronen van onderwijzers op leerlingen
Generatie X
1966 - 1976
Millenniums (generatie Y)
1977 - 1994
Generatie Z
1995 - 2012
Babyboomers
1946 - 1954
Behaviorisme
richting in de psychologie die alleen waarneembaar gedrag bestudeert
Psychodynamisch perspectief
Benadering van ontwikkeling waarbij men ervan uitgaat dat gedrag gemotiveerd wordt door innerlijke krachten, herinneringen en conflicten waarvan een persoon zich nauwelijks bewust is en waarover hij weinig controle heeft.
Evolutionaire psychologie
De poging om sociaal gedrag te verklaren aan de hand van genetische factoren die in de loop der tijd zijn geëvolueerd volgens de principes van natuurlijke selectie.
Systemische theorie
Perspectief waarbij men kijkt naar de relatie tussen individuen en hun fysieke-, cognitieve-, persoonlijkheids- en socialewereld
Cognitivisme
De leertheorie die leren beschrijft als een proces van informatie opslaan, gerelateerd aan wat al bekend is en met een korte- en langetermijngeheugen.
hechtingstheorie Bowlby
Veilig•Vermijdend•Afwerend (ambivalent)•Gedesorienteerd
SOC Theorie
Theorie van Selectie, Optimalisatie en Compensatie (SOC-theorie). Deze theorie beschrijft een 3-stappenplan, dat draait om het minimaliseren van wat niet (meer) gaat en het maximaliseren van wat (nog) wel goed lukt. (Baltus 1990)
Intentioneel gedrag
gedrag waarbij verschillende schema's gecombineerd en gecoördineerd worden tot één enkele actie om een probleem op te lossen
Infantiele amnesie
de afwezigheid van herinneringen aan ervaringen van vóór het derde levensjaar
scaffolding
de ondersteuning bij leren en probleemoplossing die de zelfstandigheid en groei bevordert
Pre operationeel denken
Het kind is 'egocentrisch' omdat zijn denken volledig egocentrisch is. Het kind kan het fysieke niet onderscheiden van het psychische, noch het objectieve van het subjectieve
myelinisering
Veelvuldig vorming van witte stof. Rijping hersenen (van achter naar voor)
Grove motoriek
het onder controle hebben van bewegingen en spieren zodat je grote bewegingen kunt doen. Bijvoorbeeld kruipen, lopen, fietsen, hinkelen.
fijne motoriek
Het onder controle hebben van bewegingen en spieren zodat je kleine en precieze bewegingen kunt maken. Bijvoorbeeld knutselen, vouwen en schrijven.
Centratie
het onvermogen van jonge kinderen om zich op meer dan één aspect van een stimulus te concentreren
Egocentrisme
Het onvermogen om zich te verplaatsen in anderen.
fonologische
beschrijft welke spraakklanken in een taal onderscheiden worden