Frans: 5.5 winkelen, boodschappen doen

een winkel

un magasin

een speelgoedwinkel

un magasin de jouets

een warenhuis

un grand magasin

een markt

un marché

naar de markt gaan

faire son marché

een supermarkt

un supermarché

een hypermarkt

un hypermarché

een grote supermarkt

une grande surface

een winkelcentrum

un centre commercial

een boetiek, een winkeltje

une boutique

de detailhandel

le petit commerce

een traiteur

un traiteur

een etalage

un étalage, une vitrine

een afdeling (in een winkel)

un rayon

de parfumafdeling, de afdeling cosmetica

le rayon parfumerie

een automaat

un distributeur automatique

een slagerij

une boucherie

naar de slagerij gaan

aller à la boucherie

een slager

un boucher, une bouchère/un charcutier, une charcutière

naar de slager gaan

aller chez le boucher

een slagerij (worst en vleeswaren)

une charcuterie

een bakkerij

une boulangerie

een bakker

un boulanger, une boulangère

een banketbakkerij

une pâtisserie

een banketbakker

un pâtissier, une pâtissière

een kruidenierswinkel

une épicerie

kruidenierswinkel op de hoek

l’épicerie du coin

een kruidenier

un épicier, une épicière

een boekhandel

une librairie

een boekhandelaar

un/une libraire

een kantoorboekhandel

une papeterie

een sigarenwinkel

un bureau de tabac

een parfumerie

une parfumerie

winkels en etalages bekijken

faire du lêche-vitrine(s)

kopen

acheter

een aankoop

un achat

inkopen doen

faire ses achats

boodschappen doen

faire les courses

een klant

un client, une cliente

een goede klant zijn

être bon client

de klantenkring, de klanten

la clientèle

verkopen

vendre

een verkoper, een verkoopster

un vendeur, une vendeuse

(ver)handelen, verkopen

marchander

de koopwaar, de handelswaar

la marchandise

een handelaar

un marchand, une marchande

de krantenverkoper

le marchand de journaux

een artikel, koopwaar

un article

artikel niet in voorraad hebben

n’avoir pas cet article en magasin

inpakken

emballer

een verpakking

un emballage

uitpakken

déballer

een cadeauverpakking

un paquet-cadeau

de postorderverkoop

la vente par correspondance

een catalogus

un catalogue

bestellen

commander

iets uit de catalogus bestellen

commander qc sur catalogue

een plak, een schijf

une tranche

een stuk

un morceau

een liter

un litre

een kilo(gram)

un kilo(gramme)

een pond

un livre

een pond boter

un livre de beurre

wensen, verlangen

désirer

anders nog iets?

et à part ça, vous désirez ?

iets nodig hebben

avoir besoin de qc

zin hebben in iets

avoir envie de qc

(uit)kiezen

choisir

in de rij staan

faire la queue

een (winkel)wagen

un chariot

de kassa

la caisse

een kassier, een kassière

un caissier, une caissière

hoeveel?

combien ?

kosten

coûter

hoeveel is/kost dat?

ça fait/coût combien?

duur

cher, chère/coûteux, coûteuse

dat is te duur

ça coûte trop cher

stijgen, vergroten

augmenter

dalen, afnemen

baisser

goedkoop

bon marché

goedkoper

meilleur marché

gratis, kosteloos

gratuit, gratuite

een korting

une reduction

de opruiming, de uitverkoop, de aanbieding

les soldes

in solden

en solde

de kosten

les coûts

iemand matsen/een speciaal prijsje geven

faire un prix à qn

een speciale aanbieding

une offre spéciale

in de aanbieding, in de reclame

en promotion

het geld

l’argent

uitgeven

dépenser

het kleingeld

la monnaie

wisselgeld teruggeven

rendre la monnaie

een geldstuk, een munt

une pièce de monnaie

de portemonnee

le porte-monnaie

de euro

l’euro

een (bank)biljet

un billet (de banque)

een portefeuille

un portefeuille

betalen

payer

veel betalen, duur komen te staan

payer cher