Capítulo 3: Gezondheid en geneeskunde

el sentimiento

het gevoel

sentir

voelen/betreuren

la emoción

de emotie, de opwinding

feliz

gelukkig

la alegría

de vreugde

alegrarse

blij zijn (om)

contento, contenta

tevreden, blij

tranquilo, tranquila

rustig, kalm

querer

liefhebben/willen

el amor

de liefde

el cariño

de genegenheid

tenerse cariño

graag hebben

(estar) enamorado, enamorada (de alguien)

(op iemand) verliefd (zijn)

apreciado, apreciada

gewaardeerd

la simpatía

de sympathie

gustar

bevallen, aanstaan

tener ganas (de)

zin hebben (om)

loco, loca

gek, waanzinning

estar loco por (alguien)

gek zijn op (iemand)

triste

verdrietig

la tristeza

het verdriet

llorar

huilen

la lágrima

de traan

la vergüenza

de schaamte

darse vergüenza a

zich schamen

aburrirse

zich vervelen

preocupado, preocupada

ongerust

estar preocupado por

bezorgd zijn om

nervioso, nerviosa

zenuwachtig

poner nervioso

nerveus maken

el miedo

de angst

tener miedo a

bang zijn voor

temer

vrezen

enfadarse

boos worden

Él se ha enfadado contigo.

Hij is boos op je.

enfadado, enfadada

boos

enojarse

boos worden (Am)

enojado, enojada

boos (Am)

o(b)stinado, o(b)stinada

boos (Am)

la envidia

de jaloezie

hacerse puesto verde de envidia

groen worden van afgunst

envidioso, envidiosa

jaloers

estar envidioso de

jaloers zijn op

pensar

denken

saber

weten/kennen/kunnen

creer

geloven, menen, denken

fiarse

vertrouwen

entender

begrijpen, verstaan

comprender

begrijpen, bevatten

darse cuenta (de)

beseffen, bemerken (dat)

la razón

de reden/rede/het verstand

reconocer

herkennen/erkennen

decidir

besluiten/beslissen over

resolver

oplossen

imaginarse

zich voorstellen, denken

inventar

uitvinden/verzinnen

recordar

zich herinneren/doen denken aan

acordarse

zich herinneren

olvidar

vergeten

olvidarse

vergeten

dudar

(be)twijfelen

la duda

de twijfel

no cabe la menor dude de

het was ongetwijfeld

equivocarse

zich vergissen

el carácter

het karakter

bueno, buena

goed

malo, mala

slecht/boos/stout

simpático, simpática

aardig

amable

vriendelijk/voorkomend

la amabilidad

de vriendelijkheid

sensible

gevoelig, ontvankelijk

cariñoso, cariñosa

lief, hartelijk, teder

curioso, curiosa

nieuwsgierig

la curiosidad

de nieuwsgierigheid

tener curiosidad por

benieuwd zijn naar

alegre

vrolijk, opgewekt

divertido, divertida

grappig, leuk

aburrido, aburrida

saai, vervelend

el humor

de humor

tener sentido del humor

gevoel voor humor hebben

gracioso, graciosa

grappig, gracieus

la gracia

iets grappigs, de charme

no tener ninguna gracia

helemaal niet grappig zijn

ser listo, lista

slim zijn

inteligente

intelligent

tonto, tonta

dom

la tontería

de domheid

optimista

optimistisch

pesimista

pessimistisch

tímido, tímida

verlegen

callado, callada

rustig, stil

serio, seria

ernstig/betrouwbaar

correcto, correcta

hoffelijk/keurig

puntual

stipt/nauwkeurig

activo, activa

actief/levendig

perezoso, perezosa

lui

ni corto ni perezoso

zonder zich te bedenken

bruto, bruta

ruw/stom

furioso, furiosa

woedend

estar furioso con

woedend zijn op