1/19
van pagina 49 tot en met 75
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
regionalisme / lokalisme
heel lokaal-/regio-gebonden samenlevingen
was een kenmerk van de europese samenlevingen in de vroege middeleeuwen
dendrochronologie
door boomcirkelstudies kijken wat de klimatologische evolutie was
roman warl period
eindigde rond 300
een periode met gemiddeld warmere temperaturen
de dark cold ages period
verliep van 300 tot 700
temperatuur daalde met 1.5 graden celcius
gekenmerkt met warmere winters en regeneratie van wouden
mediavel warm period
vanaf 700 terug een periode van gunstiger klimaat en continentaal klimaat, gekenmerkt door droge warme zomers en koude strenge winters
klimatologische optium
in de 12e : het was 2 graden warmer dan in noord europa rond 500
drieslagstelsel
gewas rotatie tussen 3 akkers
herstgraan - lentegraan en braak afgewisseld over 3 velden over 3 jaar
leverde gunstigere oogsten op en risicospreiding
first plague pandemic/ justinianus plague
de builenpest in de 6e en 7e E in europa, vanuit constantinopel naar het westen verspreid
malthusiaanse spanning
treedt op wanneer landbouwopbrengsten minder snel stijgen dan de volking, men moet meer monden met minder gevoed worden
lordship
=heerlijkheid
een machtspositie die gestoeld is op ‘t sociale aspect eerder dan wettelijke of institutionele basis
waren zeer gedifferentieerd, veelal informeel, dynamisch en precair
macht hing sterk af van de capaciteit om ze te doen gelden, dat kon door dwang en straffen en vergelding maar ook door gunsten, ordehandhaving of bescherming
Cliëntelisme
in de middeleeuwen was gebaseerd op een hiërarchische relatie tussen een patroon (beschermheer) en een cliënt (beschermeling), waarbij de patroon diensten en bescherming bood in ruil voor trouw en gehoorzaamheid. Deze informele en vaak informele verhoudingen waren cruciaal
liber
vrije man
was juridisch gezien onschendbaar lijf en leden en bezat volledige zelfbeschikking
mogen zich verplaatsen, wapensdragen huwen, erven etc
waarschijnlijk wel ondergeschikt aan een dominantie van een heer aan wie zij afdrachten betaalden of diensten leverden
(nooit een 100% autonoom bestaan in de ME)
onvrije
fysiek welzijn en bestaan volledig in handen van een ander lag
in bronnen aangeduid et term servi in de middeleeuwen betekende dat lijfeigene/horige. ze waren onvrij en hadden minimale rechten
meestal gebonden aan een stuk grond en hun nakomelingen automatisch ook
coloni
waren officieel pachters die hun akkers huurden van een heer in ruil voor een deel van de landbouwopbrengst of diensten
vilae
adellijke residenties
allodia
zelfstandige landbouwbedrijven/ uitgestrekte landbouwcomplexen
bipartite systeem/ hofstelsel/ dominiaal stelsel
een manier om een landbouwcomplex te runnen, deze explitatiewijze vertrok van een tweedeling in de gronden binnen 1 landbouwcomplex
hoeves/ mansus
demesne / terra indominicata / saalland/ domein/ vroonhof
hoeves/ mansus
bewerkt door half/onvrije boeren voor hun eigen levensonderhoud
daarvoor betaalden ze wel huur of pacht aan hun heer, in cash of in natura (deel van de agrarische productie) en of in diensten
varieerden van grootte en bevatten naast akkers soms ook weiden of zelf een stuk bosland
doorgaans groot genoeg om een boer en zijn gezin te voeden
demesne / terra indominicata / saalland/ domein/ vroonhof
werd door de zelfde horigen, pachters of lijfeigenen bewerkt als de mansi, maar de opbrengst ging rechtstreeks naar hun heer
hoe groter de lasten op het vroonhof hoe groter de lasten op de boeren wogen vaak moesten de boeren ook betalen aan hun heer voor hun gebruik van de domeinen
bevonden zich allerlei faciliteiten, van smid tot molens
net als mansi bestond dit onderdeel uit gecultiveerde en ongecultiveerde landen
polyptieken
documenten neegeschreven vooral uit de 9e E die een overzicht bieden van inkomsten, dienden wellicht het beheer te optimaliseren
opsomming van vrije en onvrije mensen die verbonden waren aan een domein in bezit van een grootgrondbezitter