1/101
Flashcards met definities van kernbegrippen uit onderzoeksmethoden.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Bivariate analyse
Het onderzoeken van de relatie tussen twee variabelen.
Causaal, causaliteit
Een causaal verband tussen variabelen betekent dat een variatie in de ene variabele de variatie in een andere variabele veroorzaakt (oorzaak – gevolg).
Code, codering
In kwantitatief onderzoek zijn codes getallen die worden toegekend aan gegevens, wanneer de gegevens zelf niet numeriek zijn. In kwalitatief onderzoek is coderen een methode om tekstuele gegevens te analyseren door een index van termen of labels te genereren op basis van de voortdurende interpretatie van de gegevens door de onderzoeker.
Coding frame
Een lijst met codes die de onderzoeker gebruikt bij de analyse van gegevens. Met betrekking tot een (semi-)gestructureerd interviewschema of vragenlijst zal het 'coding frame' de categorieën afbakenen die worden gebruikt in verband met de antwoorden op elke vraag.
Concept
Een label voor aspecten uit de sociale wereld/ een sociaal verschijnsel waarmee observaties en ideeën op basis van gemeenschappelijke kenmerken georganiseerd worden.
Sensitieve concepten
Het behandelen van een concept als een leidraad in een onderzoek, zodat het op een algemene manier wijst op wat relevant of belangrijk is maar nog niet vaststaat.
Operationele definitie
De definitie van een concept in termen van de operationalisatie die moet worden uitgevoerd bij het meten ervan.
Dimensie
In de context van sociaalwetenschappelijke theorieën zijn dimensies de aspecten van een concept waarin verschillende individuen of gevallen kunnen verschillen.
Discoursanalyse
Een benadering van de analyse van gesprekken en andere vormen van discours die de nadruk legt op de manieren waarop versies van de werkelijkheid tot stand komen via taal.
Epistemologie, epistemologisch
Een theorie over kennis, of wat men kan weten. In Bryman wordt de term vooral gebruikt om te verwijzen naar een standpunt over wat aanvaardbare kennis zou moeten zijn.
Positivisme, positivistisch
Een epistemologische positie die pleit voor de toepassing van de methoden van de natuurwetenschappen op de studie van de sociale werkelijkheid en daarbuiten.
Interpretivisme, interpretivist
Een epistemologische positie die vereist dat de sociale wetenschapper de subjectieve betekenis van sociale actie begrijpt.
(Grounded theory) Geaarde theorie
Een iteratieve benadering van de analyse van kwalitatieve gegevens die gericht is op het genereren van theorie uit onderzoeksgegevens.
Hypothese
Een geïnformeerde verwachting over de mogelijke relatie tussen twee of meer variabelen, die opgesteld is om getoetst te worden.
Inferentiële statistiek
Op basis van de analyse van gegevens van een willekeurige steekproef schattingen of voorspellingen doen over een onderzoekspopulatie.
Statistische significantie
Met een toets van statistische significantie kan de onderzoeker inschatten hoe zeker ze kunnen zijn dat de resultaten van een onderzoek op basis van een willekeurig geselecteerde steekproef generaliseerbaar zijn naar de populatie waaruit de steekproef is getrokken
Intersectionaliteit
Het idee dat ieder persoon meerdere posities binnen verschillende sociale categorieën inneemt (zoals gender, sociale klasse, seksualiteit, etniciteit).
Gestructureerd interview
Een interview, meestal in de context van vragenlijstonderzoek, waarbij aan alle respondenten exact dezelfde vragen in dezelfde volgorde worden gesteld met behulp van een formeel interviewschema.
Semi-gestructureerd interview
Een term die een breed scala aan interviewtypes dekt, meestal een context waarin de interviewer werkt met een 'interview guide', maar waarbij de interviewer de volgorde van de vragen kan variëren.
Interview guide
Kan verwijzen naar de korte lijst met onderwerpen die aan bod moeten komen bij ongestructureerd interviewen, die een onderzoeker gebruikt als geheugensteuntjes, of naar de iets meer gestructureerde lijst met onderwerpen die aan bod moeten komen of vragen die gesteld moeten worden bij semi-gestructureerd interviewen.
Likertschaal
Een veelgebruikte indeling voor het stellen van houdings/attitude-vragen. Respondenten wordt meestal gevraagd in welke mate ze het eens zijn met een reeks stellingen die samen een meting met meerdere indicatoren of meerdere items vormen.
Internal reliability
De mate waarin de indicatoren waaruit een schaal is opgebouwd constant zijn.
Dependability (Betrouwbaarheid)
Zijn de bevindingen betrouwbaar over tijd, in verschillende situaties/condities?
Transferrability (Overdraagbaarheid)
Wordt er in voldoende detail over de context van het onderzoek gerapporteert om af te kunnen lezen in hoeverre de inzichten uit deze specifieke context overdraagbaar zijn naar een andere context/situatie.
Confirmability (Bevestigbaarheid/oprechtheid)
Reflexiviteit en positionaliteit bespreken en meenemen in interpretatie onderzoek.
Credibility (Geloofwaardigheid)
Vertrouwen in accurate data en interpretatie.
Authenticity (Authenticiteit)
Bredere politiek impact van het onderzoek. Bestaat uit vijf subdomeinen waar onderzoeker op reflecteert: eerlijke representatie verschillende gezichtspunten (fairness), beter begrip sociale wereld (ontological authenticity), belichting diverse perspectieven (educative authenticity), actie-stimulerend (catalytic authenticity), bekrachtigen deelnemers richting actie (tactical authenticity).
Betrouwbaarheid
De mate waarin een meting van een concept stabiel is.
Stabiliteit
Consistentie over de tijd, de toetsen middels test re-test.
Interne betrouwbaarheid
Samenhang van verschillende items/vragen die allemaal hetzelfde zouden moeten vangen/opleveren.
Inter-observer reliability
De overeenstemming tussen observaties of beoordelingen van verschillende onderzoekers.
Herhaalbaarheid
De mate waarin de methode en resultaten voldoende uitvoerig worden besproken om herhaling van het onderzoek mogelijk te maken.
Validiteit
De mate waarin de conclusies die uit een onderzoek worden getrokken accuraat, juist, valide zijn.
Meetvaliditeit
De mate waarin een meting van een concept dat concept werkelijk weerspiegelt.
Interne validiteit
Een beoordeling van de deugdelijkheid van onderzoeksresultaten die een causaal verband suggereren tussen twee of meer variabelen.
Externe validiteit
Een beoordeling van de mate waarin de resultaten van een onderzoek gegeneraliseerd kunnen worden naar groepen buiten de specifieke onderzoekscontext waarin het onderzoek is uitgevoerd.
Ecologische validiteit
Een beoordeling van de mate waarin sociaal-wetenschappelijke bevindingen relevant en toepasbaar zijn op de alledaagse, natuurlijke sociale omgeving van mensen.
(Measure of central tendency) Maat van centrale ‘neiging’
Een statistische waarde, zoals het rekenkundig gemiddelde, de mediaan of de modus, die een verdeling van waarden samenvat.
Rekenkundig gemiddelde
Dit is wat we in alledaagse termen het 'gemiddelde' noemen - namelijk de totale som van een reeks waarden gedeeld door het aantal waarden.
Mediaan
Het middelpunt in een verdeling van waarden.
Modus
De meest voorkomende waarde in een verdeling van waarden.
Constructvaliditeit
Een beoordeling van de meetvaliditeit door hypothesen op basis van relevante theorie te toetsen.
Convergente validiteit
Een beoordeling van de meetvaliditeit door deze te vergelijken met een middels een andere methode gegenereerde andere meting van hetzelfde concept.
Criteriumvaliditeit
Relatie met de scores op een extern criterium (e.g., gedrag/eigenschap) of bestaande gevalideerde schaal voor ander concept
'Face validity'
Een beoordeling van hoe goed een meting de inhoud van het concept in kwestie weerspiegelt.
Mixed method onderzoek
Een term die wordt gebruikt om onderzoek te beschrijven dat zowel kwantitatief als kwalitatief onderzoek combineert.
Convergent design
Een mixed methods onderzoeksdesign waarbij kwantitatieve en kwalitatieve gegevens gelijktijdig worden verzameld en de resulterende analyses worden vergeleken en/of samengevoegd tot een geïntegreerde analyse.
Verkennend sequentieel design
Een mixed methods onderzoeksdesign waarbij eerst kwalitatieve gegevens worden verzameld en vervolgens geanalyseerd.
Verklarend sequentieel design
Een mixed methods onderdoeksdesign waarbij eerst kwantitatieve gegevens worden verzameld en vervolgens geanalyseerd.
(Non-probability sample) Niet-waarschijnlijkheidssteekproef
Een steekproef die niet geselecteerd is met een willekeurige steekproefmethode. In wezen betekent dit dat sommige eenheden in de populatie een grotere kans hebben om geselecteerd te worden dan andere.
(Convenience) Gemakssteekproef
Een steekproef die geselecteerd wordt omdat hij beschikbaar is voor de onderzoeker.
Doelgerichte steekproef
Een steekproef waarbij de onderzoeker op een strategische manier cases of deelnemers wil selecteren, zodat de steekproeven relevant zijn voor de onderzoeksvragen die worden gesteld.
Sneeuwbalsteekproef
Een steekproef waarbij de onderzoeker in eerste instantie contact legt met een kleine groep mensen die relevant is voor het onderzoeksonderwerp en vervolgens deze contacten gebruikt om contacten te leggen met anderen.
Theoretische steekproef
Een term die vooral in de (grounded theory) geaarde theorie wordt gebruikt om te verwijzen naar doelgerichte steekproeven die worden uitgevoerd waarin theoretische overwegingen de selectie van cases en/of onderzoeksdeelnemers sturen.
Normaalverdeling
De neiging van data-punten om zich op een voorspelbare en symmetrische manier rond een centrale waarde te groeperen (in klok-vorm).
Onderzoeksdesign
We gebruiken deze term om te verwijzen naar een structuur waarbinnen een onderzoeker gegevens verzamelt en analyseert.
Cross-sectioneel design
Een onderzoeksdesign waarbij gegevens van een steekproef worden verzameld op een enkel moment in de tijd waarbij associatie patronen/ relaties tussen twee of meer variabelen (meestal veel meer dan twee) centraal staan. longitudinaal onderzoek.
Longitudinaal design
Een onderzoeksdesign waarbij gegevens van een steekproef worden verzameld op ten minste twee momenten in de tijd waarbij associatie patronen/ relaties tussen twee of meer variabelen (meestal veel meer dan twee) centraal staan.
Casestudie
Een onderzoeksdesign waarbij een enkele casus gedetailleerd en intensief wordt geanalyseerd, waarbij een 'casus' een individu, groep of organisatie kan zijn.
Experiment, experimenteel
Een onderzoeksdesign dat alternatieve causale verklaringen van onderzoeksbevindingen uitsluit (= heeft hoge interne validiteit) vanwege de kenmerken: (a) een experimentele groep, die wordt blootgesteld aan een behandeling, en een controlegroep, die niet wordt blootgesteld, en (b) willekeurige toewijzing van steekproefleden aan de twee groepen.
Quasi-experiment, quasi-experimenteel
Een onderzoeksdesign dat alternatieve causale verklaringen van onderzoeksbevindingen probeert uit te sluiten maar niet aan de volledige kenmerken van een experiment voldoet en daarmee minder hoge interne validiteit heeft.
Onderzoeksstrategie
We gebruiken deze term om te verwijzen naar een algemene oriëntatie voor het uitvoeren van sociaal onderzoek.
Kwalitatief onderzoek
Onderzoek dat de nadruk legt op woorden in plaats van kwantificering bij het verzamelen en analyseren van gegevens.
Kwantitatief onderzoek
Kwantitatief onderzoek legt meestal de nadruk op kwantificering bij het verzamelen en analyseren van gegevens.
Onderzoeksvraag
Een expliciete verklaring, in de vorm van een vraag, over wat een onderzoeker van plan is te weten te komen.
Ontologie, ontologisch
In de sociale wetenschappen, een theorie over de aard van sociale entiteiten.
Objectivisme, objectivistisch
Een ontologische positie die stelt dat sociale fenomenen en hun betekenissen een bestaan hebben dat onafhankelijk is van sociale actoren.
Constructionisme, constructionistisch
Een ontologische positie die stelt dat sociale fenomenen en hun betekenissen voortdurend tot stand worden gebracht door sociale actoren.
Operationalisatie
Een term die oorspronkelijk in de natuurkunde werd gebruikt om te verwijzen naar de handelingen waarmee een concept wordt gemeten.
(Probability sample) Waarschijnlijkheidssteekproef
Een steekproef die willekeurig is geselecteerd (random sample) en waarbij elke eenheid in de populatie een gelijke kans heeft om geselecteerd te worden.
Clustersteekproef
Een steekproefprocedure waarbij de onderzoeker eerst een steekproef trekt (bekend als 'clusters') en vervolgens eenheden uit de clusters trekt.
(Simple random sample) Enkelvoudige aselecte steekproef
Een steekproef waarbij elke eenheid volledig toevallig is geselecteerd. Elke eenheid van de populatie heeft een bekende en gelijke kans om in de steekproef opgenomen te worden.
(Systematisc random sample) Systematische steekproef
Een steekproef waarbij eenheden worden geselecteerd uit een steekproefkader volgens vaste intervallen, zoals elke vijfde eenheid.
(Stratiefied random sample) Gestratificeerde aselecte steekproef
Een steekproef waarbij eenheden willekeurig worden gekozen uit een populatie die in categorieën (strata) is verdeeld.
Abductief redeneren, abductie
Een vorm van redeneren met sterke banden met inductie die sociaal-wetenschappelijke verslagen grondt in de perspectieven en betekenissen van deelnemers aan de betreffende sociale wereld.
Inductief, inductie
Een benadering van de relatie tussen theorie en onderzoek waarbij de onderzoeker de onderzoeksresultaten gebruikt om theorie te genereren.
Deductief, deductie
Een benadering van de relatie tussen theorie en onderzoek waarin de onderzoeker onderzoek uitvoert met verwijzing naar hypothesen en ideeën die zijn afgeleid uit de theorie.
Reflectiviteit, reflectief
In onderzoeksmethodologie, een reflectiviteit onder sociale onderzoekers over de implicaties, voor de kennis die ze genereren over de sociale wereld, van hun methoden, waarden, vooroordelen, beslissingen en loutere aanwezigheid in de situaties die ze onderzoeken (denk aan positionaliteit).
Relatie
In statistische analyse vertegenwoordigt een relatie een verband tussen twee variabelen, waarbij de variatie in de ene variabele samenvalt met variatie in een andere variabele.
Negatieve relatie
Een relatie tussen twee variabelen waarbij als de ene toeneemt, de andere afneemt.
Positieve relatie
Een relatie tussen twee variabelen waarbij wanneer de ene toeneemt, de andere ook toeneemt.
(Spurious) valse relatie
Een relatie tussen twee variabelen wordt onjuist genoemd als het wordt veroorzaakt door de invloed van een derde variabele.
Correlatie
Een analyse van relaties tussen interval-/ratio variabelen en/of ordinale variabelen die de sterkte en richting van de relatie tussen hen probeert te beoordelen.
Pearson's r
Een maat voor de sterkte en richting van de relatie tussen interval/ratio variabelen.
Steekproef
In sociaal-wetenschappelijk onderzoek is de steekproef meestal het deel van de populatie dat geselecteerd wordt voor onderzoek.
Populatie
Het geheel van eenheden waaruit een steekproef moet worden getrokken.
(Sampling bias) Steekproefbias
Een vertekening in de representativiteit van een steekproef als gevolg van het feit dat sommige leden in het steekproefkader weinig of geen kans hebben geselecteerd te worden voor opname in de steekproef.
(Sampling error) Steekproeffout
Verschillen tussen een willekeurige steekproef en de populatie waaruit deze is geselecteerd.
Theorie
Een groep ideeën die tot doel heeft iets te verklaren, in dit geval de sociale wereld.
Transcriberen
Het uitschrijven van een tekstuele versie van een opgenomen interview of focusgroepsessie of, bij gespreksanalyse, van een natuurlijk gesprek.
Triangulatie
Het gebruik van meer dan één methode of gegevensbron in de studie van een sociaal fenomeen, zodat de bevindingen kruiselings gecontroleerd kunnen worden.
Univariate analyse
De analyse van één variabele tegelijk.
Variabele
Een meetbaar kenmerk waarop variatie mogelijk is.
Afhankelijke variabele
Een variabele die beïnvloed wordt door een andere variabele.
Onafhankelijke variabele
Een variabele die een invloed heeft op een andere variabele (dat wil zeggen, op een afhankelijke variabele).
Dichotome variabele
Een variabele met slechts twee categorieën.
Nominale variabele
Een variabele die categorieën bevat die niet gerangschikt kunnen worden.
Ordinale variabele
Een variabele waarvan de categorieën kunnen worden gerangschikt (zoals bij interval- en ratiovariabelen), maar waarbij de afstanden tussen de categorieën niet gelijk zijn over het bereik.
Ratiovariabele
Een intervalvariabele met een echt nulpunt.
Intervalvariabele
Een variabele waarbij de afstanden tussen de categorieën gelijk zijn over het bereik van de categorieën.