1/114
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
bâtir
bouwen
un terrain à bâtir
een bouwterrein
un bâtiment
een gebouw
construire
bouwen 2
la construction
de bouw
transformer
verbouwen
l’architecture
de architectuur
un, une architecte
een architect
un plan
een plan
un matériau
een materiaal
des matériaux de construction
bouwmateriaal
une pierre
een steen
une brique
een baksteen
une tuile
een dakpan
un toit de tuiles
een dak met dakpannen
le béton
het beton
en béton armé
van gewapend beton
un immeuble
een huis (0)
une tour
een toren
un, une habitation à loyer modéré
een sociale huurwoning
un appartement
een appartement
l’espace
de ruimte (1)
un édifice
een monumentaal gebouw
un building
een hoog gebouw
la façade
de voorgevel
l’extérieur
de buitenkant
l’intérieur
de binnenkant
un appartement en copropriété
een appartement met gms eigendom
un studio
een eenkamerwoning
un deux-pièces
een tweekamerwoning
un duplex
een maisonnette
un F3
een driekamerwoning
meublé, meublée
gemeubileerd
luxueux, luxueuse
weelderig
spacieux, spacieuse
ruim
à l’étroit
krap
de grand standing
met veel comfort
les charges
de bijkomende kosten
une maison
een huis
une maison individuelle
een eengezinswoning
une maison préfabriquée
een prefabwoning
un pavillon
een kleine villa
banlieue
voorstad
une villa
een villa
la résidence
de woonplaats
le lieu de résidence
de verblijfplaats
une résidence secondaire
een tweede huis
loger
wonen
un logement
een woning 2
habiter
wonen 2
un habitation
een woning 3
déménager
verhuizen
le déménagement
de verhuizing
émménager (dans)
gaan wonen in
s’installer
vestigen
un robinet
een kraan
un évier
een gootsteen
le carrelage
de tegelvloer
un, une propriétaire
een eigenaar, eigenares
une propriéré
een bezit
posséder
bezitten
louer
verhuren
le loyer
de huur 2
un, une locataire
een huurder, huurster
un, une sous-locataire
een onderhuurder/onderhuurster
la location
de huur
mettre en location
verhuren 2
un habitant, une habitante
een bewoner, bewoonster
un voisin, une voisine
een buurman, buurvrouw
un, une concierge
een conciërge
un gardien, une gardienne
een huismeester
la porte
de deur
sonner
aanbellen
une sonnette
een deurbel
donner un coup de sonnette
belletje trek
une serrure
een slot
une clé, une clef
een sleutel
fermer à clé
op slot doen
une entrée
een ingang
la porte d’entrée
de huisdeur
un couloir
een gang
le rez-de-chaussée
de begane grond
un étage
een verdieping
un escalier
een trap
monter
opgaan
descendre
afgaan
l’ascenseur
de lift
le hall d’entrée
de ingang
un digicode
een digitale deurbeveiliging
un interphone
een intercom
le palier
de overloop
le grenier
de zolder
une pièce
een ruimte
un trois pièces
een driekamerflat 2
une salle à manger
eetkamer
une salle de séjour
woonkamer
un salon
een salon
une chambre
een kamer
la chambre à coucher
de slaapkamer
la chambre d’amis
de logeerkamer