calvinisme
stroming binnen het christendom die is gebaseerd op de ideeën van de hervormer johannes calvijn
contrareformatie
de reactie van de katholieke kerk op de reformatie, die enerzijds hervormingen binnen de katholieke kerk inhield en anderzijds een harder optreden tegen protestantisme
humanisme
de cultuur van geleerden uit de tijd van de renaissance. humanisten oriënteerden zich sterk op de literatuur en geschiendenis uit de oudheid
lutheranisme
stroming binnen het christendom die is gebaseerd op de ideeën van de hervormer maarten luther
mensbeeld
de ideeën die mensen hebben over zichzelf en de mensen om hen heen
ontdekkingsreizen
de reizen die europeanen in de 14e , 15e en 16e eeuw maakten om nieuwe wegen naar indië te ontdekken. tijdens deze reizen ontdekten zij gebieden die nog door geen europeaan waren betreden. latere ontdekkingsreizen (17e en 18e eeuw) hadden meer de bedoeling de wereld verder te verkennen
protestantisme
het geheel van stromingen en kerken die zijn ontstaan uit protest tegen misstanden in de katholieke kerk
reformatie
kerkhervorming die uiteindelijk leidde tot een scheuring in de kerk en het ontstaan van protestantisme
renaissance
periode tussen 1300 en 1600. waarin niet langer het hiernamaals centraal stond maar de mensen in het hier en nu
uomo universale
italiaans voor ‘universele mens’ , de ideale mens uit de tijd van de renaissance , die uitblinkt op alle terreinen van het leven, zoals, wetenschap, kunst en literatuur
wereldbeeld
de ideeën die mensen hebben over de hun bekende wereld
handelskapitalisme
economische systeem waarin ondernemers goederen verhandelen om daarmee winst te maken
raadpensionaris
in de tijd van de republiek een hoge ambtenaar van het gewest holland, die namens de gehele republiek de buitenlandse zaken deed
regent
lid van de groep rijke burgers die de republiek bestuurden
soevereiniteit
de hoogste macht in de staat
stadhouder
ooit (in de spaanse tijd) de dienaar van de koning, later (in de republiek) een hoge ambtenaar van de gewesten die voor de gehele republiek optrad als aanvoerder van leger en vloot
statenvergadering
bijeenkomst van de bestuurders van een gewest (provincie) in de republiek
absolutisme
een regeringsvorm waarin de koning alle macht heeft en zelf boven de wet staat
burgerlijke cultuur
een cultuur die wordt bepaald door burgers ( en niet door het hof, adel of kerk)
driot divin
het goddelijke recht op grond waarvan de koning met absolute macht regeert
empirisme
de overtuiging dat je de werkelijkheid het beste leert kennen door waarneming via de zintuigen en door experimenten
hofcultuur
een cultuur die wordt bepaald door een vorst en zijn adelijke hof
mechanistisch wereldbeeld
een kijk op god en de wereld die ervan uitgaat dat de werkelijkheid is te vergelijken met een machine (mechaniek) die door god in werking is gezet en daarna zelfstandig functioneert volgens natuurwetten. volgens deze visie speelt god geen rol meer in het verloop van de dagelijkse gebeurtenissen op aarde
mercantilisme
de economische leer volgens welke de staat de eigen economie kan stimuleren door de export te bevorderen en de import te beperken
rationalisme
de overtuiging dat logische en verstandelijk redeneren de zuiverste bron van kennis is
tolerantie
verdraagzaamheid tegenover andersdenkenden, met name tegenover mensen met een ander geloof
wetenschappelijke revolutie
de ontwikkeling in de 16e en 17e eeuwse wetenschap waarbij onderzoekers niet langer afgingen op wat de bijbel, de kerk of auteurs in de klassieke oudheid vonden, maar zelf tot een mening kwamen door middel van zelfstandig denken, observeren en redeneren
abolitionisme
beweging die streeft naar de afschaffing van de slavenhandel en slavernij
ancien regime
letterlijk ‘het oude bestuur’. bestuurssysteem van voor de franse revolutie, waarbij de vorst veel macht heeft en er standen zijn met eigen voorrechten
democratische revolutie
revolutie die is gebaseerd op het idee van volkssoevereiniteit en die als belangrijkste doelen heeft alle of een deel van de burgers inspraak te geven in het bestuur en de grondrechten van burgers vast te leggen in een grondwet
driehoekshandel
een door europeanen opgezette handelsroute tussen 3 continenten ( nederland , afrika en america)
grondrechten
fundamentele rechten van individuele burgers tegenover de staat, die worden vastgelegd ibn een grondwet
grondwet
de cerzameling fundamentele wetten van een staat waarin de werking van het politieke systeem en de grondrechten en plichten van de burgers staan beschreven
natuurlijke rechten
de rechten de ieder mens van nature heeft, zoals het recht op leven, bezit en vrijheid
plantagekolonie
overzeese gebiedsdeel van een europees land dat wordt overheerst met als doel zo veel mogelijk geld te verdienen door op grote landbouwbedrijven slaven exportgewassen te laten verbouwen
publieke opinie
mening die door het grootste deel van het volk wordt gedeeld en die tot stand komt door een openbaar debat tussen burgers
representatieve democratie
vorm van bestuur waarbij alle of een groot deel van de burgers het recht hebben om vertegenwoordigers te kiezen die in een volksvergadering (mee) beslissen over het beleid
scheiding der machten
het principe dat er in een staat 3 verschillende machten zijn ( de wetgevende macht , uitvoerende macht en rechtsprekende macht) en dat deze machten nooit in één persoon of instelling samen mogen komen. doel is machtsmisbruik te voorkomen. ook wel aangeduid als trias politica
staatsburger
volwaardig lidmaat van een staat , met alle rechten en verplichtingen
trans-atlantische slavenhandel
slavenhandel van afrika , over de atlantische oceaan, naar amerika : onderdeel van de driehoekshandel
verlicht absolutisme
een bestuursvorm, waarin een absoluut vorst het algemeen belang op een rationele manier zegt te dienen
verlichting
aanduiding van een periode waarin een kritische verhouding ontstond tegenover geloof en traditie en een groot vertrouwen in de mogelijkheid de wereld rationeel te doorgronden
volkssoevereiniteit
het idee dat de hoogste macht in de staat bij het volk ligt
arbeidersklasse
de groep mensen die zelf geen productiemiddelen bezitten en alleen geld kunnen verdienen door hun arbeid te verkopen
cultuurstelsel
economische systeem voor de exploitatie van java : hierbij moest de bevolking een vijfde van haar grond bebouwen met landbouwgewassen voor de europese markt in ruil voor plantloon
direct bestuur
manier van besturen van een kolonie waarbij europese bevolking rechtstreeks besturen, zonder tussenkomst van het inheems bestuur
economische liberalisme
het streven naar een economisch systeem waarbij de staat zich zo min mogelijk bemoeit met de economie en de ondernemer maximale vrijheid heeft
indirect bestuur
manier van besturen van een kolonie waarbij het inheemse bestuur ondergeschikt is aan het koloniale bestuur, maar wel blijft functioneren
industrialisatie
mechanisering van der arbeid
industriele revolutie
grote verandering in de samenleving waarbij industie en verkeer steeds meer worden gemechaniseerd
industriele samenleving
samenleving waarin industrie het voornaamste bestaansmiddel is
modern imperialisme
het verschijnsel vanaf de 19e eeuw waarbij europese landen streven naar een groot koloniaal rijk en de koloniën gebruiken als producenten van grondstoffen en als afzetgebieden
modern kapitalisme
economische systeem waarin particuliere ondernemers met behulp van vrije arbeid goederen en diensten produceren met het doel om zo veel mogelijk winst te maken door ze op de vrije markt te verkopen
nationalisme
sterke voorliefde voor de cultuur van het volk waartoe men zich rekent ten het streven naar de eenheid van dat volk binnen een nationale staat
communisme
stroming binnen het socialisme die het lot van de arbeidersklasse wil verbeteren door middel van een revolutie, die moet leiden tot een klasseloze samenleving en gemeenschappelijk bezit van de productiemiddelen
confessionalisme
politieke stroming waarbij het geloof (rooms-katholiek of protestants ) uitgangspunt is voor het politieke handelen
conservatisme
behoudende politieke stroming die zich keerde tegen de maatschappelijke vernieuwingen van de franse revolutie, het liberalisme en het socialisme
constitutionele monarchie
staatsvorm met aan het hoofd een vorst die zijn of haar functie uitoefent op basis van erfrecht, en waarin die macht wordt beperkt door een grondwet (constitutie)
democratisering
de uitbreiding van het kiesrecht over een steeds grotere groep burgers
eerste feministische golf
de feministische beweging in de periode 1840-1920, waarbij feministes streden voor kiesrecht voor vrouwen
emancipatiebeweging
beweging die streeft naar de juridische en sociale gelijkberechting van achtergestelde groepen als slaven , vrouwen , arbeiders en religieuze minderheden
feminisme
politieke bewegingen die zich ten doel stelt de achtergestelde positie van vrouwen te verbeteren, in de eerste plaats via hervorming van het kiesrecht. zie emancipatiebeweging
kiesrecht
het recht om deel te nemen aan verkiezingen voor bestuurlijke functies
ministeriele verantwoordelijkheid
staatkundige afspraak dat de ministers slechts aan het parlement verantwoording verschuldigd zijn voor hun eigen politieke handelen en dat van de koning
politiek liberalisme
politieke stroming die het opneemt voor de vrijheid van het individu tegenover de macht van de staat
restauratie
het herstel van de maatschappelijke en politieke verhoudingen van voor de franse revolutie
schoolstrijd
strijd voor vrijheid om bijzonder scholen te mogen oprichten en later om het bijzonder onderwijs financieel gelijk te stellen aan het openbaar onderwijs
sociaaldemocratie
de stroming binnen het socialisme die langs parlementaire weg opkomt voor de arbeidersklasse
sociaal kwestie
het vraagstuk van de slechte werken leefomstandigheden van arbeiders
socialisme
politieke stroming die opkomt voor de arbeidersklasse : het zij door een revolutie , het zij door het streven naar kiesrechtuitbreiding en hervormingen langs parlementaire weg
vakbond
organisatie van arbeiders die samen strijden voor betere arbeidsomstndigheden en meer loon
verzuiling
een maatschappelijke en politieke situatie waarin katholieken , protestanten , socialisten en liberalen zich hebben teruggetrokken in hun eigen organisaties en waarin allen de leider van deze organisaties nog onderling contact hebben
vrijheid van onderwijs
het recht van burgers om scholen op terichten
vrijheid van verenigingen van vergadering
het recht van burgers om zich te organiseren
communicatiemiddelen
een medium om op afstand informatie over te brengen aan ( grote groepen) mensen, zoals radio , film en telefoon
consumptiemaatschappij
een samenleving met een hoog percentage middenklassen huishoudens die voldoende inkomen hebben om naast onderdak, voeding en kleding allerlei luxe producten aan te schaffen
economische crisis
periode van economische achteruitgang, waarbij sprake is van grote werkloosheid en een verslechterende levensstandaard
ideologie
stelsel van ideeën over de manier waarop een samenleving zou moeten worden ingericht
massaorganisatie
organisatie waarvan een grote groep mensen deel uitmaakt
propaganda
politieke reclame om mensen te overtuigen van en te laten gehoorzamen aan de ideeën van een bepaalde persoon of partij
totalitarisme
het verschijnsel dat de staat bijna volledige controle heeft over het dagelijkse leven van mensen in politiek, cultureel, godsdienstig , sociaal en economisch opzicht
tweede industriële revolutie
periode vanaf het einde van de 19e eeuw waarin staal, elektriciteit en de verbrandingsmotor werden toegepast in de industrie
wereld kapitalisme
de wereldwijde verwevenheid van markteconomieën
wereldoorlog
gewapend conflict waarbij vele landen in de wereld actief betrokken zijn en waarbij op plaatsen verspreid over de hele wereld wordt gevochten
accommodatie
het zich aanpassen aan een nieuwe situatie ; men spreekt van accommodatie als de bevolking van een bezet land het gewone leven zo veel mogelijk probeert voort te zetten
antisemitisme
haat tegen en/of discriminatie van joden
appeasementpolitiek
letterlijk ‘verzoeningspolitiek “. de buitenlandse politiek van Groot-brittannië en frankrijk in de jaren 30 , die erop was gericht een oorlog met duitsland te voorkomen door steeds toe te geven aan de wensen en eisen van hitler
bezetting
de toestand waarin een land door een ander land is veroverd en het bestuur door dat andereland wodt gecontroleerd
collaboratie
samenwerking met de vijand
discriminatie
het apart beoordelen en behandelen van een bepaalde groep of persoon vanwege bijv. ras, geloof, uiterlijk, geslacht of seksuele voorkeur
facisme
een ideologie dei in de jaren 20 onder leiding van Benito Mussolini :opkwam in Italië; streeft een sterke man en is gericht tegen democratie, kapatilisme en communisme
genocide
stelselmatige uitroeiing van een volk of bevolkingsgroep. ook wel ‘volkenmoord’ genoemd.
holocaust
de systematische vernietiging van 6 miljoen europese joden door de nazi’s in de tweede wereldoorlog. afgeleid van het griekse woord voor ‘brandoffer’ ; ook wel aangeduid als ‘shoah’
massavernietigingswapens
een wapen dat in één keer (tien) duizenden mensen van het leven heeft beroofd
nationaal socialisme
een ideologie die in de jaren 20 onder leiding van Adolf Hitler opkwam in duitsland en die wordt gezien als een variant op het facisme, maar dan aangevuld met racisme en antisemitisme
nazificatie
het streven van de nationaalsocialisten om een vrije samenleving om te vormen tot een maatschappij die is gebaseerd op nationaalsocialistische beginselen, onder meer met behulp van propaganda
racisme
het op grond van fysieke (vaak uiterlijke) kenmerken indelen van de mensheid in rassen, uitgaande van de gedachte dat die een verschillende oorsprong hebben. gaat meestal gepaard met discriminatie
shoah
hebreeuwse voor ‘catastrofe’: zei holocaust
zelfbeschikkingsrecht
het recht van een volk om over zijn eigen toekomst te mogen beslissen
atoomoorlog
een oorlog waarbij de strijdende partijen kernwapens inzetten