Studied by 8 peopledas Hobby(s)
de Hobby
die Freizeit
de vrije tijd
der Junge(n)
de jongen
das Mädchen
Het meisje
der Spaß
Het plezier
die Clique(n)
de kliek
die Party(n)
De fuif/feest
der Computer
De computer
der Sport
de sport
die Sportart(en)
De sporttak
die Sporthalle(n)
De sportzaal
das Training
De Training
die Mannschaft(en)
De ploeg/team
das Match
de Match/wedstrijd
das Turnier
het toernooi
der Verein(e)
De club/vereniging
das Tor(e)
De goal/doelpunt
die Leichtathletik
De atletiek
der Fußball
De voetbal
der Torwart/Torhüter
de doelman
der Volleyball
De volleybal
der Basketball
De basketbal
das Instrument(e)
Het instrument
machen
Doen/maken
(aus)schlafen
(uit)slapen
lesen
lezen
(Sport) treiben
Beoefenen
trainieren
Trainen
üben
Oefenen
finden
vinden
reiten
paardrijden
fahren
rijden
Rad fahren
Fietsen
Ski fahren
Skiën
laufen
Lopen
Schlittschuh laufen
Schaatsen
rudern
Roeien
surfen
surfen
treffen
treffen/ontmoeten
zeichnen
Tekenen
malen
Schilderen
kochen
Koken
essen
Eten
basteln
Knutselen
fernsehen
Tv kijken
faulenzen
luieren/ ontspannen
spazieren
wandelen
sammeln
Verzamelen
kosten
Kosten
bezahlen
Betalen
Note
Flashcard