1/24
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Aandoen (to put on)
hebben aangedaan
aankomen (to arrive)
zijn aangekomen
afwassen (to wash dishes / to wash up)
hebben afgewassen
bakken (to bake)
hebben gebakken
beginnen (to begin)
zijn begonnen
begrijpen (to understand)
hebben begrepen
bezoeken (to visit)
hebben bezocht
blijven (to stay)
zijn gebleven
breken (to break)
hebben gebroken
brengen (to bring)
hebben gebracht
doen (to do)
hebben gedaan
dragen (to wear)
hebben gedragen
drinken (to drink)
hebben gedronken
eten (to eat)
hebben gegeten
gaan (to go)
zijn gegaan
geven (to give)
hebben gegeven
hangen (to hang)
hebben gehangen
hebben (to have)
hebben gehad
helpen (to help)
hebben geholpen
innemen (to take in)
hebben ingenomen
kiezen (to choose)
hebben gekozen
kijken (to look)
hebben gekeken
komen (to come)
zijn gekomen
kopen (to buy)
hebben gekocht
krijgen (to get/receive)
hebben gekregen