1/99
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Sociale profit vs. publieke organisatie
Minder politieke invloed + lagere financiering met publiek geld. NPO's mogen winsten niet uitkeren.
Wettelijke definitie non-profit
Gebaseerd op juridische criteria (bv. VS: organisatietest, politieke test, asset test).
Uitdaging landenvergelijking
Verschillende regelgevende kaders leiden tot ander organisatiegedrag.
Functionele definitie non-profit
Dienen van publiek belang via altruïsme, exclusief publiek voordeel of directe dienstverlening.
Economische definitie non-profit
Inkomen uit giften/subsidies + beperkte commerciële activiteiten (non-distribution constraint).
5 structureel-operationele kenmerken
(1) Georganiseerd (2) Privaat (3) Zelfbesturend (4) Non-profit distributing (5) Vrijwillig.
4 Vlaamse social profit domeinen
Gezondheidszorg, onderwijs, welzijnswerk, socioculturele sector (>90% werkgelegenheid).
CSI Flanders
Onderzoeksconsortium dat middenveld analyseert op basis van maatschappelijke doelen.
Functies middenveldorganisaties
Maatschappelijke rol, gemeenschapsvorming, politieke rol.
Belang van definiëren
Voor onderzoek (academici) en regulering (o.a. schijnvzw's identificeren).
Schijnvzw
Vzw die via constructies (bv. excessieve verhuur) subsidies misbruikt.
501(c)(3) vs 501(c)(4) (VS)
Dienstverlening (fiscale giften) vs beleidsbeïnvloeding (geen fiscale voordelen).
Financiering Vlaamse sectoren
Welzijn:85% subsidies - Soc.Econ:subsidies/markt - Sociocult:50% subsidies/23% commercieel.
Hybriditeit
Mengvormen (bv. sociale ondernemingen met marktgerichte oplossingen).
Gemeenschappelijke kern non-profits
Privateness, publiek belang, vrije wil zonder dwang.
Non-distribution constraint
Verbod op winstuitkering (winsten worden geherinvesteerd).
Politiserende rol
Non-profits kaarten structurele problemen aan (werken met kwetsbaren).
Corporatistisch vs liberaal regime
BE:publiek-private samenwerking vs VS:marktgericht, beperkte overheid.
Public Goods Theory
NP als gap-filler voor heterogene vraag (niet-mediaankiezer).
Trust Related Theory
NP verkozen boven for-profit door non-distribution constraint.
Entrepreneurship Theory
Ondernemers zien opportuniteit voor sociale behoeften.
Stakeholders Theory
Dienstvragers zelf organiseren oplossingen (controle).
Interdependence Theory
OV en NP zijn complementair (third party government).
Social Origins Theory
Variatie in NP-sector verklaard door welvaartsstaatmodel.
Vrijwilligersfalen (4 types)
1. Insufficiëntie 2. Particularisme 3. Paternalisme 4. Amateurisme.
Third Party Government
OV financiert, NP levert diensten (Belgisch model).
Publiek-NP partnerships
Uitdagingen: autonomieverlies, bureaucratisering, vendorisme.
Social enterprise bias
Hybride organisaties combineren markt- en sociale logica.
Public Goods Theory
NP vult gap in voor heterogene vraag (median voter theory)
Trust Related Theory
NP verkozen wegens non-distribution constraint (informatie-asymmetrie)
Entrepreneurship Theory
Ondernemers zien kans voor sociale behoeften (geen winstmotief)
Stakeholders Theory
Dienstvragers organiseren zelf oplossingen (controlemechanisme)
Interdependence Theory
OV en NP zijn complementair (third party government)
Social Origins Theory
Variatie verklaard door welvaartsstaatmodel (path dependency)
Vrijwilligersfalen (4 types)
1. Phil. insufficiency 2. Particularism 3. Paternalism 4. Amateurism
Third Party Government
OV financiert, NP levert diensten (Belgisch corporatisme)
Publiek-NP partnerships
Risico's: autonomieverlies, bureaucratisering, vendorisme
Social enterprise bias
Marktlogica > sociale logica (bv. microkrediet)
Missie-drift
Afwijken van oorspronkelijke missie door financiële druk
3 soorten legitimiteit
1. Pragmatisch 2. Moreel 3. Cognitief (institutionele theorie)
MINMOE model
Meet NP-prestaties via Management, Input, Netwerken, Motivatie, Output, Effecten
Goal attainment model
Prestatie = realisatie van formele doelstellingen
Multiple constituency model
Prestatie = invullen noden van diverse stakeholders
System resource model
Prestatie = verwerven van middelen (resource dependence)
3 isomorfismen
1. Coercief (moet) 2. Mimetisch (kopieert) 3. Normatief (professioneel)
Raad van Bestuur functies
1. Strategie 2. Toezicht 3. Missiebewaking
Management uitdagingen
Balanceren tussen stakeholders + middelen verwerven
Bureaucratisering
Overmatige regels → beleidsvervreemding bij sociaal werkers
Vendorisme
Missie aanpassen voor subsidies (financiële afhankelijkheid)
Law of non-profit complexity
Veel stakeholders = veel verwachtingen → bestuurlijke complexiteit
Interdependence theory
Subsidies = verantwoording + NP heeft signaalfunctie (advocacy/politisering)
Horizontale vs. verticale middelenverschaffing
BE = government dominant civil society (verticale sturing)
NP als substituut voor OV
Aparte sferen (public goods theory: median voter problem)
NP als supplement voor OV
Interdependence theory: NP als voelsprieten, OV financiert
4 C's relatiemodel
Coöperatie, Confrontatie, Complementariteit, Co-optatie (matrix doelen/middelen)
Coöperatie
Zelfde doelen +zelfde middelen (coproductie)
Confrontatie
Andere doelen + andere middelen
Complementariteit
Zelfde doelen, andere middelen (interdependence theory)
Co-optatie
Andere doelen,zelfde middelen (manipulatie)
Vluchtelingenwerk case
Shift van complementariteit → co-optatie door tegenstrijdige beleidsvisies
NPM in Vlaanderen
Competitie via tendering + prestatiecontracten (creeping marketisation)
Competitiestrategieën NP
1. Efficiency wedloop 2. Eigenheid benadrukken ("extra mile")
Dividing the market
Territoriale afspraken (geen overlap)
Merging markets
Kartelvorming (gezamenlijke tenders)
Creating the market
Niche-specialisatie (modus vivendi)
Prestatiecontrole
Shift input/throughput → output/outcome (NPM)
Contractualisering Vlaanderen
25% ziet toename, sterkste in welzijnssector
Controledruk Vlaanderen
Sterk verband met subsidieniveau (meer geld = meer controle)
Upward accountability
Rapporteren aan geldschieters (focus op "economy")
Laterale accountability
Interne verantwoording (informele evaluaties)
Neerwaartse accountability
Verantwoording aan gemeenschap (bv. cliëntenbevraging)
Arnstein's ladder of participation
Mate van burgerinspraak (van manipulatie tot citizen control)
Beleidsparticipatie
Inspraak in beleidsvorming (richting: OV → burger)
Coprodctie
Gezamenlijke uitvoering van diensten (2-richtingsverkeer)
Co-creatie
Gezamenlijke probleemoplossing + kennisuitwisseling
Dienstverleningscyclus
Co-commission → co-design → co-deliver → co-assess
Individuele coproductie
Persoonlijke uitkomst (bv. mantelzorg)
Collectieve coproductie
Sociale uitkomst (bv. buurtwerking)
Service provider rol
Van micromanager tot facilitator (machtsspectrum)
Intermediary rol
MVO als schakel (van substitute tot supporter)
Motivaties coproductie
1. Salience 2. Vertrouwen 3. Politieke effectiviteit
7 evils co-creatie
o.a. rising inequalities, loss of democracy
Wijkbudget praktijk
Combinatie co-creatie + beleidsparticipatie (dialoogkamers)
Zorgzame Buurten
Vlaams subsidieprogramma voor zorgco-creatie
Hybridisering 3 dimensies
1. Commercialisering 2. Corporatisering 3. Managerialisering
Quasi-markt vs. echte markt
Sociale behoeften vs. koopkracht; winstherinvestering vs. uitkering
Commercialiseringseffecten
+ Middelendiversificatie - Missiedrift (doing other things)
Corporatisering
RvB-leden uit bedrijfswereld (risico: stem kwetsbaren ondergesneeuwd)
Managerialisering
NPM-tools (SWOT/SMART) → focus meetbare prestaties
Social impact bonds
Investeerders financieren sociale programma's
Venture philanthropy
Bedrijfsmatige aanpak van filantropie
Crowding in/out
Commercieel succes → minder subsidies (en omgekeerd)
Determinanten hybridisering
1. Financiële nood 2. Organisatorisch vermogen 3. Institutionele norm
Curvilineair effect
Extreme hybridisering = negatieve impact op sociale missie
Vermarkting NP
Verschuiving van marktlogica naar non-profit sector (kennis, normen, praktijken)
Confl icterende logica's
Markt (snel, ROI) vs. NP (risico-analyse, sociale impact)
Welvaartsstaatmodellen
Statistisch/Liberaal/Corporatistisch/Sociaal-democratisch (BE = corporatistisch)
Organisatiefactoren hybridisering
Grootte + taaktype (dienstverlening makkelijker te vermarkten)
Sectorfactoren hybridisering
Resource dependency + institutionele normen ("het hoort zo")
Internationale context
Social Origins Theory: historische paden verklaren variatie (geen convergentie)