Nederlands Hst 6.1 en 6.3 begrippen

studied byStudied by 0 people
0.0(0)
Get a hint
Hint

Abstract motief

1 / 59

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Dutch

60 Terms

1

Abstract motief

een motief wat niet letterlijk in het verhaal voor komt. Voorbeelden - angst, eenzaamheid of dood. Kunnen afgeleid worden van concrete motieven.

New cards
2

Analyse

Systematisch onderzoek van verhaalelementen

New cards
3

Beeldspraak

Figuurlijk taalgebruik, waar een beeld wordt gebruikt om iets duidelijk te maken.

New cards
4

Belevend ik

Ik-persoon die verteld over de gebeurtenissen, terwijl hij die meemaakt

New cards
5

Bijfiguur

Personage dat in een verhaal een rol vervult die onder de hoofdpersonage staat.

New cards
6

Chronologie

tijdvolgorde

New cards
7

concreet motief

een motief wat letterlijk in het verhaal voor komt. Bijvoorbeeld een voorwerp.

New cards
8

conflict

er gebeurt iets wat het evenwicht verstoort

New cards
9

conflict model

Model waarmee de ontwikkeling van een personage in vier fasen beschreven kan worden: Evenwicht, conflict of motorisch moment, ontwikkeling, oplossing.

New cards
10

Diepere laag

de betekenislaag van een verhaal

New cards
11

evenwicht

alles is normaal

New cards
12

fabel

Het verhaal is geschreven in de chronologische volgorden waarin de gebeurtenissen hebben plaatsgevonden.

New cards
13

Fictie

Verzamelnaam voor alle verzonnen teksten. proza (verhalen), poëzie (gedichten) en drama (toneel).

New cards
14

flashback

tijdsprong achteruit. uitgebreide beschrijving van een gebeurtenis die eerder heeft plaatsgevonden.

New cards
15

flashfoward

tijdsprong vooruit. uitgebreide beschrijving van een gebeurtenis die nog moet plaatsvinden.

New cards
16

hoofdpersonage

belangrijkste personage in een verhaal, maakt een ontwikkeling door.

New cards
17

Interpretatie

Antwoord op de vraag waar de tekst nog meer over gaat.

New cards
18

Karikatuur

een type van wie bepaalde kenmerken sterk overdreven worden.

New cards
19

Lectuur

ander woord voor Genreliteratuur

New cards
20

Literaliteit

De mate waarin een verhaal literair is, originaliteit, onvoorspelbaar, stijl, diepere laag, etc.

New cards
21

literatuur

Verzamelnaam voor alle soorten fictionele teksten die een diepere laag hebben. (proza, poëzie, drama).

New cards
22

Motief

een verhaalelement dat de lezer op het spoor zet van de diepere betekenis van het verhaal

New cards
23

motorisch moment

ander woord voor conflict

New cards
24

Novelle

Een relatief kort maar boek vullend verhaal.

New cards
25

Onderwerp

gebeurtenissen die worden beschreven in het verhaal. (waar gaat dit verhaal over?)

New cards
26

Ontwikkeling

Hoofdpersonage moet problemen oplossen en tegenslagen doorkomen, waardoor hij zich dus ontwikkeld.

New cards
27

oplossing

Nieuw evenwicht

New cards
28

Personage

alle personages die in een verhaal voorkomen.

New cards
29

Perspectief

gezichtspunt. het punt waaruit je naar iets kijkt.

New cards
30

Auctoriaal perspectief

alwetende verteller

New cards
31

Hij/zij perspectief

ander woord voor personaal perspectief

New cards
32

Ik perspectief

verteld vanuit een ik-vorm

New cards
33

onbetrouwbaar perspectief

de dingen die in het verhaal worden verteld zijn vertekend of onjuist

New cards
34

Personaal perspectief

Perspectief ligt bij 1 persoon, verteld in de hij/zij vorm.

New cards
35

Wisselend perspectief

verschillende ik- personages die het verhaal vertellen

New cards
36

Plot

gemanipuleerde tijdvolgorde.

New cards
37

Proloog

Korte tekst voorafgaand van een verhaal, vaak inclusief een flashfoward.

New cards
38

Proza

verzamelnaam van alle teksten die bestaan uit gewone, doorlopende zinnen. (verhalen, novellen en romans)

New cards
39

Roman

lang, boek vullend verhaal.

New cards
40

stijl

de manier waarop het verhaal is verwoord, de taal die de schrijven gebruikt.

New cards
41

stijlfiguur

een middel om dat wat je wilt zeggen, treffender of mooier uit te drukken.

New cards
42

Sujet

ander woord voor plot.

New cards
43

symbool

voorwerp, kleur, getal of dier met een min of meer vaststaande betekenis.

New cards
44

tegenspeler

bijfiguur die tegenover de hoofdpersonage staat.

New cards
45

terugwijzing

tijdsprong achteruit, een korte verwijzing naar een gebeurtenis die eerder heeft plaatsgevonden.

New cards
46

thema

betekenis van de beschreven gebeurtenissen. (waar gaat dit verhaal nog meer over)

New cards
47

Historische tijd

het tijdstip of der periode waarin een verhaal zich afspeeld.

New cards
48

vertelde tijd

de duur van de periode die in een verhaal wordt beschreven.

New cards
49

tijdsprong

een sprong vooruit of achteruit in de tijd, gezien vanuit het vertelheden.

New cards
50

titelverklaring

uitleg van de betekenis van de titel in samenhang met het verhaal

New cards
51

triviaalliteratuur

ander woord voor genreliteratuur

New cards
52

type

bijfiguur die nauwelijks word uitgewerkt. Zijn rol in het verhaal is belangrijker dan zijn persoonlijkheid.

New cards
53

vertelheden

het ‘nu’ in een verhaal.

New cards
54

vooruitwijzing

tijdsprong vooruit, een korte verwijzing naar een gebeurtenis die nog moet plaatsvinden.

New cards
55
New cards
56
New cards
57
New cards
58
New cards
59
New cards
60
New cards

Explore top notes

note Note
studied byStudied by 5 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 4 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 23 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 35 people
... ago
5.0(2)
note Note
studied byStudied by 10 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 44 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 137 people
... ago
5.0(1)
note Note
studied byStudied by 18 people
... ago
5.0(1)

Explore top flashcards

flashcards Flashcard (52)
studied byStudied by 14 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (40)
studied byStudied by 11 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (22)
studied byStudied by 11 people
... ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (74)
studied byStudied by 177 people
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (21)
studied byStudied by 1 person
... ago
5.0(2)
flashcards Flashcard (43)
studied byStudied by 4 people
... ago
4.0(1)
flashcards Flashcard (58)
studied byStudied by 1 person
... ago
5.0(1)
flashcards Flashcard (51)
studied byStudied by 16 people
... ago
5.0(1)
robot