Flashcards Nederlandse Verhalen en Taal

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/45

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Flashcards in Dutch for reviewing lecture notes on storytelling techniques and language.

Dutch

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

46 Terms

1
New cards

Vertelperspectief (of het vertelstandpunt)

Het standpunt van waaruit de verteller de gebeurtenissen vertelt.

2
New cards

Belevende ik-verteller

Neemt deel aan de actie in het verhaal en beschrijft de gebeurtenissen op het moment dat ze plaatsvinden. Als lezer weet je niet meer dan de ik-persoon op dat moment weet, denkt of voelt.

3
New cards

Vertellende ik-verteller

Heeft deelgenomen aan de actie of is daarvan getuige geweest. De ik-persoon beschrijft de gebeurtenissen (met gedachten en gevoelens) nadat ze hebben plaatsgevonden (in terugblik).

4
New cards

Personaal vertelperspectief

Je volgt een bepaald personage en de gebeurtenissen worden rechtstreeks aan de lezer gepresenteerd via dat ene personage. Het lijkt alsof het verhaal zichzelf vertelt, alsof er geen verteller aanwezig is.

5
New cards

Alwetend of auctoriaal vertelperspectief

De verteller staat buiten het verhaal. Hij neemt zelf niet deel als personage, maar weet wel alles en kent de personages door en door.

6
New cards

Stijlfiguur

‘Kunstig met taal spelen om een bepaald effect te bereiken’.

7
New cards

Vergelijking

Er is een overeenkomst of verschil tussen twee of meer personen of zaken. Tussen de delen van de … staan woorden als als, zoals, dan of gelijk.

8
New cards

Metafoor

Een vorm van beeldspraak waarbij geen vergelijkingswoord wordt gebruikt. Alleen het beeld is gebleven.

9
New cards

Personificatie

Dieren of levenloze voorwerpen worden als een persoon voorgesteld of krijgen ze menselijke eigenschappen.

10
New cards

Tegenstelling

Je wilt een contrast duidelijk maken.

11
New cards

Overdrijving (of hyperbool)

Wordt gebruikt om een bepaalde eigenschap extra (overdreven) in de verf te zetten.

12
New cards

Woordspeling

Een combinatie van woorden die een komisch effect veroorzaakt.

13
New cards

Alliteratie

De eerste klinkers of medeklinkers van twee of meer beklemtoonde woorden zijn identiek.

14
New cards

Probleemstructuur

Een tekstopbouw die gebruikt wordt wanneer een tekst of een deel ervan draait rond een probleem.

15
New cards

Onderzoeksstructuur

Een tekstopbouw die wordt gebruikt wanneer een tekst gebaseerd is op een onderzoek of onderzoeksproces.

16
New cards

Maatregelstructuur

Een tekstopbouw die gebruikt wordt om een maatregel of voorstel tot actie toe te lichten.

17
New cards

Evaluatiestructuur

Een tekstopbouw die wordt gebruikt om iets te beoordelen of evalueren (zoals een boek, film, project, evenement…).

18
New cards

Handelingsstructuur

Een tekstopbouw die wordt gebruikt om aan te geven hoe je iets moet doen – een soort stappenplan of instructie.

19
New cards

Ab ovo

Het verhaal begint vanaf het begin. De personages worden langzaam door het verhaal heen geïntroduceerd voordat er gebeurtenissen plaatsvinden.

20
New cards

In media res

Het verhaal begint in het midden of naar het einde toe. De vragen die de lezer of kijker heeft worden pas later beantwoord.

21
New cards

Open einde

De kijker of lezer heeft nog vragen die niet beantwoord zijn. De gebeurtenissen zijn vaak nog niet gedaan.

22
New cards

Gesloten einde

De auteur of filmmaker werkt het verhaal helemaal af. Alle problemen, acties … zijn voorbij, de situatie van de personages is duidelijk.

23
New cards

Cliffhanger

Een verhaal wordt plots op een belangrijk moment afgebroken, vergroot de spanning.

24
New cards

Framing

Het bewust gebruiken van woorden die positieve of negatieve associaties oproepen.

25
New cards

Sciencefiction

Een genre dat zich afspeelt in een denkbeeldige, meestal toekomstige wereld. Daarin zijn de wetenschap en de technologie vergevorderd.

26
New cards

Standpunt

Een gefundeerde mening over een onderwerp.

27
New cards

Argument

Ondersteunt het standpunt om iemand te overtuigen.

28
New cards

Beletselteken (bij opsomming)

Als een opsomming niet af is.

29
New cards

Beletselteken (bij onderbreking)

Als een zin wordt onderbroken.

30
New cards

Beletselteken (bij twijfel)

Als er twijfel rijst.

31
New cards

Beletselteken (bij gedachtegang)

Als een gedachtegang niet wordt afgemaakt.

32
New cards

Beletselteken (bij spanning)

Als er spanning gesuggereerd wordt.

33
New cards

Gedachtestreepjes

De zin onderbroken wordt om er een plotse gedachte tussen te voegen.

34
New cards

Puntkomma

een leesteken dat gebruikt wordt om nauw samenhangende zinnen of zinsdelen van elkaar te scheiden zonder een volledige scheiding zoals bij een punt.

35
New cards

aanhalingstekens

leestekens die gebruikt worden om aan te geven dat iets letterlijk geciteerd wordt, of om een woord of uitdrukking af te bakenen van de rest van de tekst.

36
New cards

beginaanhaling

het openingsleesteken dat aangeeft dat een citaat, gesproken tekst of bijzondere woordgroep begint.

37
New cards

 eindaanhaling

het sluitende aanhalingsteken dat aangeeft dat een citaat of letterlijke uitspraak ten einde is.

38
New cards

onderbroken aanhaling

een letterlijke uitspraak die tijdelijk wordt onderbroken door een tussenzin of beschrijving, waarna de aanhaling verdergaat.

39
New cards

punt

een leesteken dat aan het einde van een volledige mededelende zin geplaatst wordt, om het einde van die gedachte of mededeling aan te geven.

40
New cards

uitroepteken

een leesteken dat aan het einde van een zin staat om nadruk, emotie, verbazing, een bevel of enthousiasme aan te geven.

41
New cards

vraagteken

een leesteken dat een vragende zin afsluit en aanduidt dat er om informatie, bevestiging of uitleg wordt gevraagd.

42
New cards

komma

een leesteken dat korte pauzes binnen een zin aangeeft. Het scheidt woorden, woordgroepen of zinsdelen die logisch van elkaar onderscheiden moeten worden.

43
New cards

dubbele punt

een leesteken dat aangeeft dat er iets komt wat het voorafgaande uitlegt, illustreert of aanvult.

44
New cards

Enkelvoudige zin

een zin die bestaat uit één onderwerp en één persoonsvorm, zonder nevengeschikte of ondergeschikte zinnen.

45
New cards

Samengestelde zin met nevenschikking

bevat meerdere hoofdzinnen die elk een eigen persoonsvorm en onderwerp hebben, verbonden door een nevenschikkend voegwoord.

46
New cards

Samengestelde zin met onderschikking

bevat een hoofdzin én minstens één bijzin die daarvan afhankelijk is. De bijzin wordt meestal ingeleid door een onderschikkend voegwoord.