frans trajet 3 vocabulaire

l'autobus / le bus

de lijnbus

l'autocar / le car

de reisbus, de touringcar

l'avion

het vliegtuig

le bateau

de boot

la bicyclette

de fiets

le camion

de vrachtwagen

la camionnette

de bestelwagen

l'hélicoptère

de helikopter

le métro

de metro

le moyen de transport

het vervoermiddel

le TGV (Train à Grande Vitesse

de tgv, de hogesnelheidstrein

le train

de trein

le tram

de tram

les transports en commun

het openbaar vervoer

la voiture

de auto

l'appartement

het appartement

l'arrêt

de halte

l'auberge de jeunesse

de jeugdherberg

l'autoroute

de snelweg

l'avenue

de laan

la banque

de bank

la barrière

de slagboom

la boucherie

de slagerij

la boulangerie

de bakkerij

le boulevard

de brede laan

le bureau de poste

het postkantoor

le carrefour

het kruispunt

la chaussée

de weg, de rijbaan

le cinéma

de cinema

la circulation

het verkeer

le commissariat

het commissariaat

le covoiturage

het carpoolen

l'école

de school

l'église

de kerk

l'essence

de benzine

les feux

de verkeerslichten

le garage

de garage

la gare

het station

la Grand-Place

de grote markt

l'hôtel

het hotel

l'immeuble

het appartementsgebouw

le marché

de markt

le parking

de parking

le passage à niveau

de overweg

la piste cyclable

het fietspad

la place

het plein

la poissonnerie

de viswinkel

le port

de haven

le quai

het perron, de kade

le quartier

de wijk

le rond-point

de rotonde

la rue

de straat

le salon de coiffure

het kapsalon

la station de métro

het metrostation

la station-service

het benzinestation

le supermarché

de supermarkt

le terminus

het eindstation

le trajet

het traject

le trottoir

het voetpad

le viaduc

het viaduct

le village

het dorp

la ville

de stad

la voie

het spoor

à droite

naar rechts

à gauche

naar links

tout droit

rechtdoor

tout près

dichtbij

l'agent de police

de politieagent

le camionneur

de vrachtwagenbestuurder

le chauffeur

de chauffeur

le conducteur

de (tram)bestuurder

la conductrice

de bestuurster

le / la cycliste

de fietser/fietsster

le facteur

de postbode

la factrice

de postbode (vrouw)

le passager

de passagier

la passagère

de passagierster

le piéton

de voetganger

la piétonne

de voetgangster

le/la pilote

de piloot/pilote

le/la touriste

de toerist(e)

le voisin

de buurman

la voisine

de buurvrouw

l'amende

de boete

la déviation

de omleiding

l'horaire

de dienstregeling, het tijdschema

les travaux

de werkzaamheden

la vitesse

de snelheid

(le trafic) dense

druk (verkeer)

le bouchon

de verkeersopstopping

le passage clouté, le passage pour piétons

het zebrapad

le ring, le périphérique

de ringweg

adapter la vitesse

de snelheid aanpassen

arriver

aankomen

avoir du retard

vertraging hebben

chercher

zoeken

conduire

besturen

conduire (à)

brengen, voeren (naar)

expliquer

uitleggen

habiter

wonen