Kaarten: Alle zinnen Frans mondeling 2019 | Quizlet

french sentences

Kun je jezelf voorstellen?

Tu peux te présenter?

Ik heet Eneko en ik ben 14 jaar.

Je m'appelle Eneko et j'ai 14 ans.

Waar woon je?

Tu habites où?

Ik woon in Biarritz. Dat is een stad in het zuiden van Frankrijk.

J'habite à Biarritz. C'est une ville dans le sud de la France.

Wanneer ben je jarig?

C'est quand, ton anniversaire?

Mijn verjaardag is op 14 februari.

Mon anniversaire, c'est le 14 février.

Heb je broers en zussen?

As-tu des frères et sœurs?

Ja, ik heb een broer en een halfzus.

Oui, j'ai un frère et une demi-sœur.

Lijk je op je zus?

Est-ce que tu ressembles à ta sœur?

Ja, we hebben dezelfde kleur ogen.

Oui, on a la même couleur d'yeux.

Heb je ook een huisdier?

Tu as aussi un animal domestique?

Nee, ik heb geen huisdieren.

Non, je n'ai pas d'animaux domestiques.

Ja, ik heb een hond.

Oui, j'ai un chien.

Ik begrijp het niet.

Je ne comprends pas.

Hoe laat sta jij op?

Tu te lèves à quelle heure?

Ik sta om half zeven op.

Je me lève à six heures et demie.

Wat doe je 's ochtends?

Qu'est-ce que tu fais le matin?

Ik douche me en kleed me aan.

Je me douche et je m'habille.

Hoe laat vertrek je naar school?

À quelle heure est-ce que tu pars à l'école?

Ik vertrek om zeven uur 's ochtend.

Je pars à sept heures du matin.

Wie is je beste vriend?

C'est qui ton meilleur ami?

Mijn beste vriend heet Ali.

Mon meilleur ami s'appelle Ali.

Hoe is hij?

Il est comment?

Hij is sportief en aardig.

Il est sportif et sympa.

Ken je hem al lang?

Tu le connais depuis longtemps?

Ik heb Ali op school ontmoet, twee jaar geleden.

J'ai rencontré Ali à l'école, il y a deux ans.

Kun je dat uitleggen?

Tu peux expliquer cela?

Hoeveel zakgeld heb je per week?

Tu as combien d'argent de poche par semaine?

Mijn ouders geven me 5 euro per week.

Mes parents me donnent 5 euros par semaine.

Wat doe je met je (zak)geld?

Que fais-tu de ton argent (de poche)?

Ik koop vooral computerspellen.

J'achète surtout des jeux vidéo.

Spaar je?

Tu fais des économies?

Nee, ik geef alles uit.

Non, je dépense tout.

Ja, ik spaar voor een scooter.

Oui, je fais des économies pour acheter un scooter.

Heb je ook een bijbaantje?

Tu as aussi un petit boulot?

Ja, ik pas iedere donderdag op.

Oui, je fais du baby-sitting tous les jeudis.

Nee, ik heb geen bijbaantje.

Non, je n'ai pas de petit boulot.

Wat heb je zojuist gekocht?

Qu'est-ce que tu viens d'acheter?

Ik heb zojuist een clutch gekocht. Dat is een handtasje.

Je viens d'acheter un clutch. C'est un petit sac à main.

Hoeveel heeft het gekost?

Ça a coûté combien?

Het heeft 75 euro gekost. Dat is duur!

Ça a coûté 75 euros. C'est cher!

Ik ken het woord niet in het Frans.

Je ne connais pas le mot en français.

Goedendag, kan ik u helpen?

Bonjour, je peux vous aider?

Ik zoek een zonnebril.

Oui, je cherche des lunettes de soleil.

Een zonnebril van welk merk?

Des lunettes de soleil de quelle marque?

Ik heb een aanbieding van Ray-Ban gezien op internet.

J'ai vu une promotion de Ray-Ban sur internet.

Kunt u hem beschrijven?

Vous pouvez les décrire?

Het is een bril met zwarte glazen en een metalen montuur.

Ce sont des lunettes avec des verres noirs et une monture en métal.

Is het deze zonnebril?

Ce sont ces lunettes de soleil?

Ja, dat is hem. Ik neem hem.

Oui, c'est ça. Je les prends.

Wilt u pinnen?

Vous voulez payer par carte bancaire?

Ja, alsjeblieft.

Oui, s'il vous plaît.

Nee, ik wil graag contant betalen.

Non, je voudrais payer en espèces.

Zal ik het voor u inpakken?

Je vous fais un paquet cadeau?

Ja, heel erg bedankt.

Oui, merci beaucoup.

Pardon.

Pardon./Excusez-moi.

Tot ziens, fijne dag nog.

Au revoir et bonne journée.

Welk profiel ga je kiezen?

Tu vas choisir quelle filière?

Ik ga het profiel C&M kiezen, omdat ik dol ben op talen.

Je vais choisir la filière L, parce que j'adore les langues.

Wat is je lievelingsvak?

Quelle est ta matière préférée?

Dat is Frans, omdat het een mooie taal is.

C'est le français, parce que c'est une belle langue.

In welke vakken ben je goed?

Tu es fort(e) en quelles matières?

Ik ben goed in Engels en in tekenen.

Je suis fort(e) en anglais et en dessin.

Welk beroep zal je later doen?

Quel métier feras-tu plus tard?

Ik wil graag hoteldirecteur worden, dat is een interessant beroep.

Je voudrais devenir directeur d'hôtel, c'est un métier intéressant.

Waarom wil je dat beroep doen?

Pourquoi veux-tu faire ce métier?

Omdat ik het contact met toeristen erg leuk vind.

Parce que j'aime beaucoup le contact avec les touristes.

Welke vakken zal je hebben volgend jaar?

Tu auras quelles matières l'année prochaine?

In ieder geval Frans, economie en geschiedenis.

En tout cas, le français, l'économie et l'histoire.

Tot straks. Tot later.

À tout à l'heure. À plus.

Tot vanavond. Tot morgen.

À ce soir. À demain.

Waarom is Frans belangrijk voor jou?

Pourquoi est-ce que le français est important pour toi?

Omdat men in de hele wereld Frans spreekt.

Parce qu'on parle français dans le monde entier.

Is Frans een makkelijke taal?

C'est une langue facile, le français?

Dat gaat, maar Frans lijkt niet op Nederlands.

Ça va, mais le français ne ressemble pas au néederlandais.

Hebben Fransen andere gewoontes?

Les Français ont-ils des coutumes différentes?

Ja, bijvoorbeeld de eetgewoonten.

Oui, par exemple les habitudes alimentaires.

Zijn er andere verschillen?

Il y a d'autres différences?

Ja, ze gebruiken niet vaak de fiets.

Oui, ils n'utilisent pas souvent le vélo.

In welke Franstalige landen ben je geweest?

Dans quels pays francophones es-tu allé(e)?

Ik ben in Frankrijk, België en Zwitserland geweest.

Je suis allé(e) en France, en Belgique et en Suisse.

Wat is je favoriete land?

Quel est ton pays préféré?

Dat is Frankrijk omdat ik de Franse landschappen erg mooi vind.

C'est la France, parce que j'aime bien les paysages français.

L'Hexagone, wat is dat?

L'Hexagone, qu'est-ce que c'est?

Dat is een andere naam voor Frankrijk.

C'est un autre nom pour la France.

Wat doe je graag in het weekend?

Qu'est-ce que tu aimes faire le week-end?

Ik vind het leuk om te voetballen met mijn vrienden.

J'aime faire du foot avec mes copains.

Hou je van teamsporten?

Tu aimes les sports d'équipe?

Ja, dat bevalt me enorm. / Nee, ik houd meer van individuele sporten.

Oui, ça me plaît beaucoup. / Non, je préfère les sports individuels.

Wat doe je nog meer?

Qu'est-ce que tu fais d'autre?

Ik doe graag aan duiken.

J'aime faire de la plongée.

Speel je ook een instrument?

Est-ce que tu joues aussi d'un instrument?

Ik speel gitaar.

Je joue de la guitare.

Heb je gitaarles?

Tu prends des cours de guitare?

Ja, ik heb les op vrijdag en ik moet vaak oefenen.

Oui, j'ai des cours le vendredi et je dois souvent m'exercer.

Sinds wanneer speel je?

Tu joues depuis quand?

Ik ben beginner, ik ben twee maanden geleden begonnen.

Je suis débutant(e), j'ai commencé il y a deux mois.

Ik ben het helemaal met je eens.

Je suis tout à fait d'accord avec toi.

Ik ook, ik vind dat stom / interessant.

Moi aussi, je trouve ça nul / intéressant.

Ik ben het helemaal niet met je eens.

Je ne suis pas du tout d'accord avec toi.