1/129
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
de reclame
la publicité
het reclamebureau (-s)
l'agence de publicité
de reclamecampagne (-s)
la campagne de publicité
de adverteerder (-s)
l'annonceur
de advertentie (-s)
la publicité
iets adverteren (adverteerde - geadverteerd)
faire la publicité de qqch
de slogan (-s)
le slogan
de marketing
le marketing
de marketeer (-s)
le specialiste marketing
iets promoten (promootte - gepromoot)
promouvoir qqch
de reclameboodschap (-schappen)
le message publicitaire
de reclamespot (-spotten)
le spot publicitaire
het reclamebord (-en)
le panneau publicitaire
de poster (-s)
le poster
de affiche (-s)
l'affiche
de brochure (-s)
la brochure
de folder (-s)
le folder - le depliant
de flyer (-s)
le flyer
de catalogus (-sen)
le catalogue
de pop-up (-s)
le pop-up
de banner (-s)
le bandeau (publicitaire)
het product placement (-s)
le placement de produit
informatief (-tieve)
informatif
emotioneel (-nele)
émotionnel
persuasief (-sieve)
persuasif
vergelijkend (-e)
comparatif
humoristisch (-e)
humoristique
de markt (-en)
le marché
de markt verkennen (verkende - verkend)
prospecter le marché
de markt veroveren (veroverde - veroverd)
conquérir/dominer le marché
de doelgroep (-en)
le public cible
de klant (-en)
le client
de consument (-en)
le consommateur
de verbruiker
le consommateur
de gebruiker (-s)
l'utilisateur
iets consumeren (consumeerde - geconsumeerd)
consommer qqch
iets verbruiken (verbruikte - verbruikt)
consommer qqch (p.ex. carburant - electricité)
iets gebruiken (gebruikte - gebruikt)
utiliser qqch
de klant aantrekken (trok... aan - aangetrokken)
de klant behouden (behield - behouden)
garder le client
de klant verliezen ( verloor - verloren)
perdre le client
de klant beïnvloeden (beïnvloedde - beïnvloed)
influencer le client
de klant overtuigen (overtuigde - overtuigd)
convaincre le client
de behoefte (-n/-s)
le besoin
aan een behoefte beantwoorden (beantwoordde - beantwoord)
repondre à un besoin
behoeften opwekken (wekte...op - opgewekt)
declencher un besoin
de nood (noden)
le besoin
de verwachting (-en)
l'attente
het marktonderzoek (-en)
l'enquete de marché
de enquête (-s)
l'enquete
een enquête houden (hield - gehouden)
organiser une enquete
iemand interviewen (interviewde - geïnterviewd)
interviewer qq'un
iemand ondervragen (ondervroeg - ondervraagd)
interroger qq'un
de vragenlijst (-en)
le questionnaire
de tendens (-en)
la tendance
de trend (-s)
la tendance
een trend zetten (zette - gezet)
lancer une tendance
het product (-en)
le produit
de producent (-en)
le producteur
iets produceren (produceerde - geproduceerd)
produire qqch
iets fabriceren (fabriceerde - gefabriceerd)
fabriquer qqch
de fabriek (-en)
l'usine
iets ontwerpen (ontwierp - ontworpen)
concevoir qqch
iets creëren (creëerde - gecreëerd)
créer qqch
iets ontwikkelen (ontwikkelde - ontwikkeld)
développer qqch
iets voorstellen ( stelde ... voor - voorgesteld)
proposer qqch
iets commercialiseren (commercialiseerde - gecommercialiseerd)
commercialiser qqch
iets lanceren (lanceerde - gelanceerd)
lancer qqch
iets op de markt brengen (bracht - gebracht)
mettre qqch sur le marché
iets in de handel brengen (bracht - gebracht)
mettre qqch en vente
iets uit de handel nemen (nam - genomen)
retirer qqch du marché
het merk (-en)
la marque
de merknaam (-namen)
le nom de marque
de merkbekendheid
la notoriété de la marque
het logo (-'s)
le logo
de verpakking (-en)
l'emballage
het assortiment (-en)
l'assortiment
de/het gamma (-'s)
la gamme
het model (modellen)
le modele
de versie (-s)
la version
de prijs (prijzen)
le prix
de prijs verhogen (verhoogde - verhoogd)
augmenter le prix
de prijs verlagen (verlaagde - verlaagd)
reduire le prix
de prijs wijzigen (wijzigde - gewijzigd)
modifier le prix
de prijswijziging (-en)
le changement de prix
stijgen (steeg - is ... gestegen)
augmenter
dalen (daalde - is ... gedaald)
diminuer
de kost (-en)
le cout
kosten (kostte - gekost)
couter
kostelijk
couteux
duur
cher
goedkoop
bon marché - pas cher
de kwaliteit (-en)
la qualité
de verkoop (-kopen)
la vente
iets verkopen (verkocht - verkocht)
vendre qqch
iets kopen (kocht - gekocht)
acheter qqch
iets aanschaffen (schafte ... aan - aangeschaft)
acquérir qqch
iets bestellen (bestelde - besteld)
commander qqch
het verkooppunt (-en)
le point de vente
de winkel (-s)
le magasin