Creafrench : les finances et l'argent

5.0(1)
studied byStudied by 4 people
GameKnowt Play
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/133

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

French

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

134 Terms

1
New cards
l'argent m.
het geld
2
New cards
les sous m.
het geld
3
New cards
la monnaie
het kleingeld
4
New cards
une pièce de monnaie
een muntstuk
5
New cards
le liquide
cash
6
New cards
payer en espèces
cash betalen
7
New cards
payer en cash
cash betalen
8
New cards
avoir de l'argent sur soi
geld op zak hebben
9
New cards
ne pas avoir un rond
blut zijn
10
New cards
les dépenses (f)
de uitgaven
11
New cards
être dépensier
verkwistend zijn
12
New cards
dépenser de l'argent
geld uitgeven
13
New cards
la carte bancaire
de bankkaart
14
New cards
la carte de crédit
de kredietkaart
15
New cards
la carte bleue
de Visa-kaart
16
New cards
le compte en banque
bankrekening
17
New cards
le compte à vue
de zichtrekening
18
New cards
le compte courant
de zichtrekening
19
New cards
le compte d'épargne
de spaarrekening
20
New cards
le livret d'épargne
de spaarrekening
21
New cards
le compte commun
de gemeenschappelijke rekening
22
New cards
le taux d'intérêt
de intrestvoet
23
New cards
le pourcentage
het percentage
24
New cards
la banque
de bank
25
New cards
les affaires bancaires
de bankzaken
26
New cards
retirer de l'argent à la banque
geld afhalen bij de bank
27
New cards
effectuer/faire un retrait
geld afhalen
28
New cards
déposer de l'argent sur son compte
geld storten op zijn rekening
29
New cards
alimenter son compte
geld op zijn rekening zetten
30
New cards
effectuer des paiements (en ligne)
betalingen uitvoeren (online)
31
New cards
le paiement sans contact
de contactloze betaling
32
New cards
effectuer un virement
een overschrijving uitvoeren
33
New cards
avoir des revenus
inkomsten hebben
34
New cards
recevoir un salaire
een salaris krijgen
35
New cards
emprunter de l'argent
geld lenen
36
New cards
obtenir un prêt auprès de la banque
een lening krijgen bij de bank
37
New cards
prendre un crédit
een lening aangaan
38
New cards
s'endetter
schulden maken
39
New cards
une dette
een schuld
40
New cards
rembourser
terugbetalen
41
New cards
le remboursement
de terugbetaling
42
New cards
gérer son argent
zijn geld beheren
43
New cards
gérer son argent de poche
zijn zakgeld beheren
44
New cards
garder un oeil sur ses dépenses
zijn uitgaven niet uit het oog verliezen
45
New cards
épargner
sparen
46
New cards
économiser
sparen
47
New cards
faire des économies
besparen
48
New cards
mettre de l'argent de côté
geld opzij zetten
49
New cards
être économe
spaarzaam zijn
50
New cards
être dépensier
verkwistend zijn
51
New cards
être avare
gierig zijn
52
New cards
être généreux
vrijgevig zijn
53
New cards
gérer son budget
zijn budget beheren
54
New cards
la gestion
het beheer
55
New cards
la mauvaise gestion
het wanbeheer
56
New cards
avoir du mal à joindre les deux bouts
moeite hebben om de eindjes aan elkaar te knopen
57
New cards
un placement
een belegging
58
New cards
rentable
rendabel
59
New cards
sécurisé
veilig
60
New cards
risqué
risicovol
61
New cards
un produit d'investissement
een investeringsproduct
62
New cards
faire fructifier son argent
zijn geld doen opbrengen
63
New cards
investir
investeren
64
New cards
les impôts m.
de belastingen
65
New cards
le taux de TVA
het BTW-tarief
66
New cards
le fisc
de fiscus
67
New cards
l'administration fiscale
de fiscus
68
New cards
les impôts sur le revenu
de inkomensbelasting
69
New cards
le taux d'imposition
het belastingstarief
70
New cards
la fraude fiscale
de belastingontduiking
71
New cards
un contrôle fiscal
een fiscale contrôle
72
New cards
des contrôles fiscaux
fiscale controles
73
New cards
investir de l'argent
geld investeren
74
New cards
la production
de productie
75
New cards
la crise finanière
de financiële crisis
76
New cards
les ressources financières
de financiële middelen
77
New cards
les moyens financiers
de financiële middelen
78
New cards
le pouvoir d'achat
de koopkracht
79
New cards
le pouvoir d'achat des ménages
de koopkracht van de gezinnen
80
New cards
la baisse du pouvoir d'achat
de vermindering van de koopkracht
81
New cards
la hausse du pouvoir d'achat
de stijging van de koopkracht
82
New cards
la TVA (la taxe sur la valeur ajoutée)
de BTW: de belasting op de toegevoegde waarde
83
New cards
une entreprise
een onderneming, een bedrijf
84
New cards
une société cotée en bourse
een beursgenoteerd bedrijf
85
New cards
réaliser des bénéfices m.
winst maken, boeken
86
New cards
réaliser une plus-value
een meerwaarde genereren, realiseren
87
New cards
enregistrer des pertes f.
verlies lijden
88
New cards
une perte
een verlies
89
New cards
le marché fluctue
de markt schommelt
90
New cards
les fluctuations (f.) du marché
de marktschommelingen
91
New cards
financer un projet par des capitaux (m.)
een project financieren via kapitaal
92
New cards
le financement
de financiering
93
New cards
un projet
een project
94
New cards
investir dans
investeren in
95
New cards
injecter de l'argent dans une entreprise
geld in een bedrijf investeren/ steken
96
New cards
la recapitalisation
de kapitaalverhoging
97
New cards
la productivité
de productiviteit
98
New cards
la compétitivité
het concurrentievermogen
99
New cards
la production est en plein essor
de productie is in volle groei
100
New cards
la production est en déclin
de productie gaat achteruit