1/571
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
een adres
une adresse
een straat
une rue
een plein
une place
een nummer
un numéro
een stad
une ville
een dorp
un village
een land
un pays
België
la Belgique
een Belg
un Belge
Vlaanderen
la Flandre
Wallonië
la Wallonie
Frankrijk
la France
een Fransman
un Français
Europa
l'Europe
Spanje
l'Espagne
Nederland
les Pays-Bas
een Nederlander
un Néerlandais
Italië
l'Italie
de Verenigde Staten
les États-Unis
Duitsland
l'Allemagne
wonen
habiter
in / naar het buitenland
à l'étranger
Amerika
l'Amérique
Afrika
l'Afrique
Azië
l'Asie
Oceanië
l'Océanie
een continent
un continent
van de (hele) wereld
mondial
van geboorte
natif
in de hele wereld
dans le monde entier
een bevolking
une population
een (vreemde) taal
une langue (étrangère)
een taal spreken
parler une langue
een taalgebruik
un langage
(het) Nederlands
le néerlandais
(het) Frans
le français
(het) Engels
l'anglais
(het) Spaans
l'espagnol
(het) Duits
l'allemand
een buitenlander
un étranger
een luisteraar
un auditeur
een spreker
un locuteur
de communicatie
la communication
gemeenschap van Franssprekenden
la Francophonie
een symbool
un symbole
evolueren
évoluer
beheersen
maîtriser
symboliseren
symboliser
het Frans als vreemde taal
le FLE
een roddel
un potin
abstract
abstrait
een uitwisseling
un échange
online
en ligne
persoonlijk, live
en personne
een gsm
un GSM / un portable
een smartphone
un smartphone
een sms, een bericht
un message
een telefoon
un téléphone
een voicemail
une messagerie vocale
een bericht achterlaten op een voicemail
laisser un message sur une messagerie vocale
(een telefoonnummer) vormen
composer (un numéro de téléphone)
telefoneren (naar iemand)
téléphoner (à quelqu'un)
(iemand) (op)bellen
appeler (quelqu'un)
terugbellen
rappeler
(iemand) bereiken
joindre (quelqu'un)
opnemen
décrocher
een oproep beantwoorden
répondre à un appel
zonder antwoord blijven
rester sans réponse
Ik heet ...
Je m'appelle ...
Hoe heet je?
Comment tu t'appelles ?
Hoe oud ben je?
Tu as quel âge ?
Ik ben ... jaar.
J'ai ... ans
Waar woont u?
Vous habitez où?
Ik ga een huis huren op de 1e verdieping.
Je vais louer une maison au premier étage.
Ik woon in Brussel.
J'habite (à) Bruxelles.
Ik woon in de Poststraat
J'habite rue de la Poste
nummer zes.
au numéro six.
Ik woon in België.
J'habite en Belgique.
Ik ben Belg.
Je suis Belge.
Ik begrijp het niet.
Je ne comprends pas.
Niet te snel (spreken) aub !
Pas trop vite, s'il vous plait.
Hallo!
Allô !
Welkom !
Bienvenue !
Kan ik spreken met ...?
Je peux parler à ...?
Wie is aan de lijn?
Qui est à l'appareil ?
Mag ik u wat vragen stellen?
Je peux vous poser quelques questions?
Noem mij...
Appelle-moi ...
Aangenaam.
Enchanté.
een familie
une famille
een broer
un frère
een zus
une sœur
ouders
des parents (m.)
een vader
un père
een papa
un papa
een moeder
une mère
een mama
une maman
grootouders
des grands-parents
een grootvader
un grand-père
een grootmoeder
une grand-mère
een kind
un enfant