1/54
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
zich aansluiten bij, sloot aan, slooten aan, heb aangesloten
csatlakozni, to join (Ik sluit me aan bij de club.) - I join the club.
afnemen, nam af, namen af, heb afgenomen
csökkenni, to decrease (De temperaturen nemen in de winter af.) - The temperatures decrease in winter.
dringen
tolakodni, to push (Er wordt in de rij gedrongen.) - People are pushing in the queue.
de handel
kereskedelem, trade (De handel in Europa is gegroeid.) - Trade in Europe has grown.
herstellen, herstelde, herstelden, heb hersteld
helyreállítani, to restore (De brug wordt hersteld na de storm.) - The bridge is being restored after the storm.
de kringloopwinkel
turkáló, thrift shop (Ik koop mijn kleding in de kringloopwinkel.) - I buy my clothes at the thrift shop.
kwijtraken
elveszíteni, megszabadulni valamitől, to lose, to get rid of something
Hij raakte zijn sleutels kwijt. - He lost his keys.
Staat je auto nog te koop? Nee, ik ben hem binnen een week kwijtgeraakt en ook nog voor een goede prijs. - Is your car still for sale? No, I sold it within a week and even for a good price
Ik raak die vervelende hoest maar niet kwijt - I just can't get rid of that annoying cough.
onderhandelen
tárgyalni, to negotiate (Er wordt over de prijs onderhandeld.) - The price is being negotiated.
opruimen
fel-, kitakarítani, to clean up (Het huis is al opgeruimd.) - The house has already been cleaned up.
de voorraad
készlet, stock (De voorraad is bijna op.) - The stock is almost gone.
slechts
csak, only (Er zijn slechts drie plaatsen over.) - There are only three spots left.
tegenwoordig
nowadays (Tegenwoordig werken veel mensen thuis.) - Nowadays, many people work from home.
tweedehands
second-hand (Hij kocht een tweedehands auto.) - He bought a second-hand car.
de zolder
attic (De oude boeken liggen op zolder.) - The old books are in the attic.
zorgvuldig
gondosan, carefully (De documenten moeten zorgvuldig worden gelezen.) - The documents must be read carefully.
overschatten
túlbecsülni, to overestimate (Zijn talent werd overschat.) - His talent was overestimated.
kundigheid
szakértelem, expertise (Zijn kundigheid wordt gewaardeerd.) - His expertise is appreciated.
aanzienlijk
jelentősen, significantly (De prijzen zijn aanzienlijk gestegen.) - The prices have risen significantly.
de administratie
administration (De administratie wordt elke week bijgewerkt.) - The administration is updated every week.
bescheiden
szerény, modest (Hij is een bescheiden man.) - He is a modest man.
gaan om
bánni, kezelni to handle (Hoe ga je om met stress?) - How do you handle stress?
gezien
látva, seen (Gezien de situatie is het beter om te wachten.) - Given the situation, it is better to wait.
het kwart
quarter (Een kwart van de studenten slaagde niet.) - A quarter of the students did not pass.
lenen, leende, leenden, heb geleend
kölcsönözni, to borrow (Ik leen boeken uit de bibliotheek.) - I borrow books from the library.
maar liefst
nem kevesebb mint, no less than (Hij won maar liefst tien prijzen.) - He won no less than ten prizes.
omgaan met
kezelni, to deal with (Ze kan goed omgaan met druk.) - She can deal well with pressure.
de schaamte
shame (Hij voelde schaamte na zijn fout.) - He felt shame after his mistake.
de schuld
adósság, hiba, debt, fault (De schuld ligt niet bij hem.) - The fault is not his.
de zaak
vállalkozás, ügy, business, matter (De zaak werd onderzocht.) - The matter was investigated.
de wanhoop
kétségbeesés, despair (Uit wanhoop gaf hij op.) - Out of despair, he gave up.
de verzekeraar
biztosító, insurer (De verzekeraar betaalde de schade.) - The insurer paid for the damage.
uiterst
rendkívül, extremely (Het is uiterst belangrijk om op tijd te komen.) - It is extremely important to arrive on time.
sparen, sparde, sparden, heb gespard
to save (Hij spaart geld voor een auto.) - He is saving money for a car.
iets voor elkaar hebben
elérni valamit, to have something arranged (Ze hebben alles goed voor elkaar.) - They have everything well arranged.
het ontslag
elbocsátás - dismissal (Zijn ontslag werd aangekondigd.) - His dismissal was announced.
de benenwagen nemen
gyalog menni, to go on foot (We nemen de benenwagen naar huis.) - We are going home on foot.
rekening houden met
figyelembe venni, to take into account (Houd rekening met het weer.) - Take the weather into account.
het opzicht
szempont, aspect (In welk opzicht bedoel je dat?) - In what aspect do you mean that?
ten opzichte van
valamivel kapcsolatban, regarding (Ten opzichte van vorig jaar zijn de prijzen gestegen.) - Compared to last year, prices have increased.
trek hebben in
megkívánni, to feel like eating (Ik heb trek in chocolade.) - I feel like eating chocolate.
het verlies
veszteség, loss (Het verlies werd door het hele bedrijf gevoeld.) - The loss was felt by the entire company.
de werknemer
employee (De werknemer kreeg een loonsverhoging.) - The employee received a salary increase.
bakken, bakte, bakten, heb gebakken
to bake (Het brood wordt vers gebakken.) - The bread is freshly baked.
bederven, bedierf, bedierven, heb bedorven
megromlani, to spoil (De melk is bedorven.) - The milk has spoiled.
dringen, drong, drongen, heb gedrongen
tolakodni - to push (Er werd bij de ingang gedrongen.) - There was pushing at the entrance.
schenken, schonk, schonken, heb geschonken
önteni, ajándékozn, to pour, to donate (De wijn werd in glazen geschonken.) - The wine was poured into glasses.
scheren, schoor, schoren, heb geschoren
to shave (Hij scheert zich elke dag.) - He shaves every day.
smelten, smolt, smolten, heb gesmolten
olvadni, to melt (De kaas is gesmolten.) - The cheese has melted.
snijden, sneed, sneden, heb gesneden
to cut (Het brood werd in plakjes gesneden.) - The bread was cut into slices.
verliezen, verloor, verloren, heb verloren
elveszíteni, to lose (De wedstrijd werd verloren.) - The match was lost.
verzinnen, verzon, verzonnen, heb verzonnen
kitalálni, to invent (Het verhaal werd door hem verzonnen.) - The story was invented by him.
vliegen, vloog, vlogen, heb gevlogen
to fly (Het vliegtuig is net vertrokken en vliegt naar Parijs.) - The plane has just left and is flying to Paris.
wassen, waste, wasten, heb gewassen
to wash (De kleren worden gewassen.) - The clothes are being washed.
winnen, won, wonnen, heb gewonnen
to win (De finale werd gewonnen door het thuisteam.) - The final was won by the home team.
glijden, gleed, gleden, heb/is gegleden
csúszni - to slide (De auto is over het ijs gegleden.) - The car has slid over the ice.