Vocabulario periode 2 (eindexamen)

finalmente

ten slotte

fuerzos

inspanningen

ganar

winnen

gracias a

dankzij, door

hace

geleden (of 3e ev van hacer)

hasta

tot

higos

vijgen

ignorar

negeren; niets weten van

igual

gelijk

igualdad

gelijkheid

imponer

imponeren; opleggen, verplichten

incluso

zelfs; bijgevoegd

incumplir

niet nakomen, verzaken

iniciativa

initiatief

insultante

beledigend, kwetsend

investigación

onderzoek

jóven

jong

juez

rechter

juzgar

berechten

límite

begrenzing, grens

lógicamente

logischerwijs

luchar

strijden, vechten

malo

slecht

matricularse

zich inschrijven

mayoría

meerderheid

media

gemiddelde; kous

medio

midden, middelpunt; middel, maatregel

merecer

waard zijn

mezcla

mix, mengsel

mezclar

mengen, vermengen

mitad

helft

momento cumbre

hoogtepunt

mutilación

verminking

nadie

niemand

naturalmente

natuurlijk

ni siquiera

zelfs niet

ni... ni....

noch... noch...

no obstante

desalniettemin

nunca

nooit

occupado

druk, bezet

opinar

menen, vinden

oprimir

onderdrukken

oración principal

hoofdzin

orgulloso

trots

otra vez

opnieuw, nogmaals

otro/a

andere; nog een

para que

zodat, opdat

párafo

paragraaf, alinea

pasado

vorige

peculiaridad

eigenaardigheid

pensamiento

gedachte

perder

verliezen

pero

maar

piadoso

gelovig

polisílabo

meerlettergrepig

política

politiek

por casualidad

toevallig

por consiguiente

derhalve, dus

por desgracia

helaas

por ese motivo

daarom

por lo menos

tenminste

por lo tanto

daarom

por mayor desgracia

tot overmaat van ramp

por otra parte/otro lado

aan de andere kant, anderzijds

por parte de

wat betreft, van de kant van

por qué

waarom

por una parte/un lado

aan de ene kant, enerzijds

porque

omdat

previamente

eerder

primero

als eerste

promesa

belofte

pronosticar

voorspellen

protagonista

hoofdpersoon

prueba

toets, test

qué se puede poner delante de...

Wat kun je voor .... zetten?

qué se sabe de....

wat weet je over...?

quejar(se)

klagen

razón

reden (tener razón= gelijk hebben)

reconocer

herkennen, erkennen, erkentelijk zijn voor

recreo

ontspanning, pauze

reflexión

(weer)spiegeling; overdenking

relacionar

vertellen; in verband brengen met

relacionarse

in verband staan met, contacten leggen met

resignado

onderworpen, passief, zich erbij neerleggend

respuesta

antwoord, reactie

resumir

samenvatten, het kort maken

rogar

smeken, verzoeken

romper

breken, kapot maken/gaan

roto

kapot

según

volgens

seguridad

zekerheid; veiligheid; beveiliging

si bien

ook al

si no

als niet

si

als

sí

ja, wel

siempre

altijd

siglo

eeuw

sin embargo

toch, evenwel

sino

maar

sintetizar

samenvatten