1/46
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
gaan
aller
hebben
avoir
(iets, iemand) nodig hebben
avoir besoin de
eruitzien, lijken
avoir l’air
drinken
boire
kennen
connaître
herkennen
reconnaître
lopen
courir
geloven
croire
moeten
devoir
zeggen
dire
schrijven (naar)
écrire (à)
sturen, versturen
envoyer
zijn
être
doen, maken
faire
moeten (het moet)
falloir (il faut)
lezen
lire
plaatsen, zetten, leggen, hangen
mettre
toestaan
permettre
beloven
promettre
geboren worden
naître
leven
vivre
sterven
mourir
blijken, schijnen
paraître
verdwijnen
disparaître
kunnen, mogen
pouvoir
regenen
pleuvoir
nemen
prendre
leren
apprendre
begrijpen
comprendre
ontvangen
recevoir
lachen
rire
glimlachen
sourire
weten
savoir
gaan zitten
s’asseoir
zwijgen
se taire
volgen
suivre
(vast) houden
tenir
horen bij
appartenir
onthouden
retenir
de rekening houden met
tenir compte
komen (naar / van)
venir (à / de)
worden
devenir
terugkomen
revenir
zich herinneren
se souvenir de
zien
voir
willen
vouloir