ins Kino gehen
naar de cinema gaan
reisen / unterwegs sein
reizen / onderweg zijn
Skateboard fahren
skaten
soziale Medien nutzen / online sein / chatten
sociale media gebruiken / online zijn / sturen
shoppen / einen Einkaufsbummel machen
shoppen / gaan winkelen
tanzen
dansen
faulenzen / nichts tun / rumhängen / chillen
luieren / niets doen / rondhangen / chillen
in den Jugendverein gehen / Pfadfinden in der Jugendbewegung
naar de jeugdbeweging gaan / padvinden in de jeugdbeweging
kochen
koken
Musik hören
muziek luisteren
Bücher lesen
boeken lezen
Gesellschaftsspiele: Schach spielen
gezelschapspellen: schaken
die Natur genießen
genieten van de natuur
in der Sonne liegen
zonnen
spazieren gehen / wandern
een wandeling maken / (stevig) wandelen
etwas mit den Eltern / Geschwistern unternehmen
Iets doen met de ouders / broers en zussen
fernsehen / Netflix gucken
TV / netflix kijken
sammeln
verzamelen
zeichnen / malen
tekenen / schilderen
Leichtathletik
atleliek
ausgehen (auf ein Festival / auf eine Party)
uitgaan (op een festival / op een feest)
reiten
paardrijden
Fitness / Aerobic machen
Fitness / Aerobic doen
Rad fahren
fietsen
(Tisch)Tennis spielen
(tafel)tennis spelen
Badminton / Squash spielen
Badminton / Squash spelen
Judo / Karate machen
judo / karate doen
Ski fahren
Skiën
schwimmen
zwemmen
Volleyball spielen
volleybal spelen
Fußball spielen
voetbal spielen
surfen / segeln / rudern
surfen / zeilen / roeien
Basketball spielen
basket spelen
Schlittschuh laufen
schaatsen
E-sport treiben am Computer / auf dem Handy
Doen aan E-sport op de computer / op de telefoon
ein Musikinstrument spielen / singen
een muziekinstrument spelen / zingen