Studied by 6 peoplese mentir
liegen tegen elkaar
se parler
met elkaar praten
se dire
bespreken
se donner
zichzelf volledig wijden aan (??)
se téléphoner
telefoneren nr elkaar
se plaire
elkaar leuk vinden, bevallen
se ressembler
op elkaar lijken
se sourir
naar elkaar lachen
se succéder
elkaar opvolgen
laisser aller
laten gaan
laisser faire
laten doen
laisser tomber
laten vallen
faire parler
doen spreken
faire pleurer
doen wenen
faire rire
doen lachen
faire venir
doen komen
se donner rendez-vous
met elkaar afspreken
se poser des questions
elkaar vragen stellen
se rappeler
zich herinneren
se rendre compte de
zich realiseren
se serrer la main
elkaar de hand schudden
se tenir la main
elkaars hand vasthouden
se brosser les dents
tanden poetsen
se casser
breken
se couper
zich snijden
se laver
zich wassen
se peigner
zich kammen
se raser
zich scheren
se casser la figure
op zijn bek gaan
s'attendre
wachten op elkaar
se disputer (avec)
ruzie maken met
s'embrasser
elkaar kussen
s'endormir
in slaap vallen
s'entendre
met elkaar overeenkomen
s'étirer
zich uitrekken
s'excuser
zich verontschuldigen
s'habiller
zich aankleden
s'installer
zich installeren
se laver
zich wassen
se lever
opstaan, rechtstaan
se rencontrer = se croiser
elkaar ontmoeten/tegen komen
se rendre
zich ergens begeven
se retourner
zich omdraaien
se réveiller
wakker worden
se saluer
elkaar begroeten
se séparer
uit elkaar gaan
se taire
zwijgen
se tromper
zich vergissen
se (re)voir
elkaar (terug)zien
Note
Flashcard