Duits
Studied by 0 people
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/105
There's no tags or description
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
106 Terms
nominatief gebruik je voor
onderwerp, naamwoordelijk deel van het gezegde (ZWoBBeLS) vertel iets over onderwerp
accusatief gebruik je voor
lijdend voorwerp
bepaald lidwoord
onbepaald lidwoord
aanwijzend voornaamwoord
ontkennend lidwoord
kein
kein wordt vebrogen zoals
ein
meervoud van kein
keine
accusatief na
voorzetsels:
1.durch=door
2.für= voor
3.ohne=zonder
4.bis=tot
5.um=rond
6.gegen=tegen
7.echt lang=langs
werkwoorden: fragen, bitten, es gibt
es gibt = er is/zijn
de banaan
die Banane, die Bananen
het bier
das Bier, die Biere
het broodje
das Brötchen, die Brötchen
de cola
die Cola, die Colas
het ei
das Ei, die Eier
de koffie
der Kaffee, die Kaffees
de taart
der Kuchen, die Kuchen
de maaltijd
die Mahlzeit, die Mahlzeiten
de pizza
die Pizza, die Pizzen/Pizzas
frieten
die Pommes
de zak
die Tüte, die Tüten
de school
die Schule, die Schulen
de sport
der Sport
de les
der Unterricht
chemie
die Chemie
Engels
Englisch
Frans
Französisch
aardrijskunde
die Geografie
geschiedenis
die Geschichte
het lievelingsvak
das Lieblingsfach, die Lieblingsfächer
wiskunde
die Mathe(matik)
muziek
die Musik
fysica
die Physik
godsdienst
die Religion
maatschappijleer
die Sozialkunde
het lesuur
die Stunde, die Stunden
het lessenrooster
der Stundenplan, die Stundenpläne
de biowinkel
der Bioladen, die Bioläden
de hobby
das Hobby, die Hobbys
het lichaam
der Körper, die Körper
de buurt
die Nachbarschaft, die Nachbarschaften
de gps
das Navi, die Navis
de plaats
der Ort, die Orte
de onzin
der Quatsch
de beveiliging
die Sicherung, die Sicherungen
de sport
der Sport
het milieu
die Umwelt
het weekend
das Wochenende, die Wochenenden
het doel, de finish
das Ziel, die Ziele
beginnen
anfangen
opstaan
aufstehen
uitnodigen
einladen
rijden
fahren
laten
lassen
lopen
laufen
slapen
schlafen
drinken
trinken
verlaten
verlassen
eten
essen
geven
geben
lezen
lesen
nemen
nehmen
zien
sehen
spreken
sprechen
ontmoeten
treffen
vergeten
vergessen
klimmen
klettern
klaarspelen
schaffen
altijd
immer
soms
machmal
nooit
nie
vaak,dikwijls
oft
zelden
selten
avontuurlijk
abemteuerlich
te gek
krass
over het algemeen, helemaal
überhaupt
de bus
der Bus, die Busse
de fiets
das Fahrrad, die Fahrräder
de hotelkamer
das Hotelzimmer, die Hotelzimmer
de hond
der Hund, die Hunde
de kat
die Katze, die Katzen
de koffer
der koffer, die koffer
de kredietkaart
die Kreditkarte, die Kreditkarten
de balpen
der Kugelschreiber (kuli), die Kugelschreiber (Kulis)
de laptop
der Laptop, die Laptops
de bromfiets
das Moped, die Mopeds
de mountainbike
das Mountainbike, die Mountainbikes
de portemonnee
das Portemonnaie, die Portemonnaies
de gom
der Radiergummi, die Radiergummis
de regenjas
die Regenjacke, die Regenjacken
de paraplu
der Regenschirm, die Regenschirme
de reisgids
der Reiseführer, die Reiseführer
de reispas
der Reisepass, die Reisepässe
de smartphone
das Smartphone, die Smartphones
de zonnebril
die Sonnenbrille, die Sonnenbrilen
het stadsplan
der Stadtplan, die Stadtpläne
het woordenboek
das Wörterbuch, die Wörterbücher
de tandenborstel
die Zahnbürste, die Zahnbürsten
het tijdschrift
die Zeitschrift, die Zeitschriften
uitgeven
ausgeben
bestellen
bestellen
Note 
Flashcards (39)