1/98
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
el árbol genealógico
de stamboom
la familia
de familie
el padre
de vader
el madre
de moeder
los padres
de ouders
el hermano
de broer
la hermana
de zus
el abuelo
de opa
la abuela
de oma
los abuelos
de grootouders
el nieto
de kleinzoon
la nieta
de kleindochter
los nietos
de kleinkinderen
el tio
de onkel
la tia
de tante
los tios
de ooms en tantes
el primo
de neef
la prima
de nicht
el sobrino
de neef (kind van zus/broer)
la sobrina
de nicht (kind van zus/broer)
el marido
de echtgenoot
la esposa
de echtgenote
el hijo
de zoon
la hija
de dochter
los hijos
de kinderen (zonen en dochters)
la profesión
het beroep
el médico
de dokter
el camionero
de vrachtwagenchauffeur
la camionera
de vrachtwagenchauffeur
la mujer
de vrouw
el hombre
de man
el pueblo
het dorp
el barrio
de wijk
la información
de informatie
la montaña
de berg
el animal
het dier
la vaca
de koe
el producto
het product
la naturaleza
de natuur
la planta
de plant
la sala
de zaal
el dario
het dagboek
el correo electrónico
de e-mail
el restaurante
het restaurant
el inglés
het Engels
la fruta
het fruit
el campo
het platteland
el examen
het examen
la habitación
de kamer
la bicicleta
de fiets
el pez
de vis (levend)
la mascota
het huisdier
la señora
de mevrouw
la señorita
de jongedame
el señor
de meneer
el cine
de bioscoop
la película
de film
el zapato
de schoen
el periódico
de krant
más tarde
later
gracias por
bedankt voor
porque
omdat
simpático/-a
aardig
el teledario
het televisiejournaal
el cómic
de strip
mañana
morgen
la historia
het verhaal
el siglo
de eeuw
Tecnología
techniek
el éxito
het succes
la diferencia
het verschil
el regalo
het cadeau
el sonido
het geluid
conta
tegen
el actor
de acteur
la actriz
de actrice
el ganador
de winnaar
la ganadora
de winnares
la obra
het kunstwerk
el premio
de prijs
el maquillaje
de make-up
la opción
de keuze
solo/-a
alleen
el ciclismo
het wielrennen
el baloncesto
het basketbal
el proyecto
het project
las compras
de boodschap
el fin de semana
het weekend
allí
daar
rellenar
invullen
presentarse
zich voorstellen
necesitar
nodig hebben
tocar
spelen (van een instrument)
llegar
aankomen
enseñar
tonen
visitar
bezoeken
vender
verkopen
comer
eten
ir de compras
winkelen