Looks like no one added any tags here yet for you.
Goedemorgen
Good morning.
Fijne avond
Have a great evening.
Tot ziens.
Goodbye.
Aangenaam kennis te maken.
Nice to meet you.
Ik ben tweeëndertig jaar oud.
I am 32 years old.
Ik spreek een beetje Nederlands.
I speak a little bit of Dutch.
Ik versta het niet.
I do not understand.
Spreekt jij Engels?
Do you speak English?
Ik weet het niet.
I don't know.
Ik wens u een goede dag.
I wish you a good day.
Bewegen
Exercise.
Was gezellig.
Was cozy, comforting, etc.
Heel veel
A lot.
Wandelen
Hike.
Uiteindelijk
Eventually.
Ontwikkeling
Development.
Het bleek
It appeared to be.
Bezoek
Visit.
Zij zijn op vakantie.
They are on vacation.
Feest
Party.
Geboren
Born.
Wonen
To live.
Houden van
Love.
Ik hou van joggen.
I love to jog.
Ik
I.
mij
Me.
jij/je
You.
Zij/ze (plural)
They.
Zij/ze (singular)
She.
Hij
He.
Zijn
His.
Hun
Them/Theirs.
Een boek
A book.
Meerdere boeken
More books.
Nog
Still / Yet / Other.
Samenkomen
Get together.
Kwam ik samen
We came together.
Bank
Couch / Bank.
Meer
More / Lake.
Vertellen
To tell.
Doperwtjes
Peas.
Hoe was jouw weekend?
How was your weekend?
Heb je nog iets leuks gedaan?
Did you do anything fun?
Dat klinkt inderdaad leuks!
That sounds fun indeed!
Ik heb dit weekend rustig aan gedaan.
I had a relaxing weekend.
Wat nog meer?
What else?
Ontmoeten
To meet.
Ik heb afgelopen weekend nieuwe mensen ontmoet.
I met new people last weekend.
Meditatie
Meditation.
We hebben yoga en meditatie gedaan.
We did yoga and meditation.
Proberen
To try.
Ik ga proberen vrijdag pannenkoeken te maken.
I am going to try to make pancakes on Friday.
Borrel
After work drink.
Goed gedaan!
Well done!
Heerlijk
Delicious.
Ijsblokjes
Ice cubes.
Ijs
Ice cream.
Rok
Skirt.
Kaas
Cheese.
Leuk
Fun.
Maan
Moon.
Meisje
Girl.
Slecht
Evil.
Slang
Snake.
Stom
Not fun.
Uur
Hour.
Vies
Dirty.
Yoghurt
Yogurt.
Ja zeker
Yes sure.
Zeker
Secure.
Knus
Tiny cozy place sitting together.
We hebben de Eiffeltoren gezien.
We saw the Eiffel Tower.
Maandag
Monday.
Dinsdag
Tuesday.
Woensdag
Wednesday.
Donderdag
Thursday.
Vrijdag
Friday.
Zaterdag
Saturday.
Zondag
Sunday.
Morgen ochtend
Tomorrow morning.
Morgen ochtend gaan wij samen wandelen.
Tomorrow morning we are going to hike.
Morgen
Morning.
Wat ga je morgen doen?
What are you going to do tomorrow?
Ochtend
Morning.
Wat een zonnige ochtend vandaag.
What a sunny morning today.
Middag
Afternoon.
Avond
Evening.
Goede nacht
Good night.
Nacht
Night.
Tonight
Vannacht.
Deze nacht vieren we Halloween.
This night we celebrate Halloween.
Afgelopen nacht, had ik een slechte droom.
Last night I had a bad dream.
Afgelopen week
Last week.
Gisteren
Yesterday.
Uitzwaaien
Waving goodbye.
Mee
Going with them.
Ga je mee naar Amsterdam, om ze uit te zwaaien?
Are you going with them to Amsterdam, to wave them goodbye?
Rijden
Drive (car).
Verleden tijd
Past tense.
Wij zijn naar Parijs gereden.
We drove to Paris.