onregelmatige werkwoorden (2)

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/48

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Düzensiz fiiller

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

49 Terms

1
New cards

oversteken/ stak over- staken over/ (zijn) overgestoken

Oversteken (karşıya geçmek)

  • Imperfectum: Ik stak de straat over toen het groen was. (Yeşil ışık yandığında sokağın karşısına geçtim.)

  • Perfectum: Wij zijn de brug al overgestoken. (Köprüyü zaten geçtik.)

2
New cards

rijden/ reed-reden/ (hebben/zijn) gereden

Rijden (sürmek, gitmek (araçla))

  • Imperfectum: Hij reed elke dag naar zijn werk. (Her gün işine arabayla giderdi.)

  • Perfectum: Ik heb vandaag veel gereden. (Bugün çok araba sürdüm.)

3
New cards

roepen/ riep- riepen/ (hebben) geroepen

Roepen (bağırmak, çağırmak)

  • Imperfectum: De kinderen riepen zijn naam. (Çocuklar onun adını bağırıyorlardı.)

  • Perfectum: Ik heb je naam geroepen, maar je hoorde me niet. (Adını çağırdım ama beni duymadın.)

4
New cards

scheiden/ scheidde-scheidden/ (zijn) gescheiden

Scheiden (ayırmak, boşanmak)

  • Imperfectum: Het pad scheidde zich in tweeën. (Patika ikiye ayrılıyordu.)

  • Perfectum: Ze zijn vorig jaar gescheiden. (Geçen yıl boşandılar.)

5
New cards

schijnen/ de zon scheen/ dezon heeft geschenen

Schijnen (parlamak, görünmek)

  • Imperfectum: De zon scheen fel. (Güneş şiddetle parlıyordu.)

  • Perfectum: De zon heeft de hele dag geschenen. (Güneş bütün gün parladı.)

6
New cards

schrijven/schreef-screven/ (hebben) geschreven

Schrijven (yazmak)

  • Imperfectum: Ik schreef een brief aan mijn vriend. (Arkadaşıma bir mektup yazdım.)

  • Perfectum: Heb je de mail al geschreven? (E-postayı zaten yazdın mı?)

7
New cards

slapen/ sliep-sliepen/ (hebben) geslapen

Slapen (uyumak)

  • Imperfectum: Ik sliep gisteren heel lang. (Dün çok uzun uyudum.)

  • Perfectum: Hij heeft de hele nacht geslapen. (Bütün gece uyudu.)

8
New cards

sluiten/sloot-sloten/(hebben) gesloten

Sluiten (kapatmak)

  • Imperfectum: De winkel sloot om zes uur. (Dükkan saat altıda kapanıyordu.)

  • Perfectum: Ik heb de deur gesloten. (Kapıyı kapattım.)

9
New cards

snijden/sneed-sneden/(hebben) gesneden

Snijden (kesmek)

  • Imperfectum: Zij sneed brood voor het ontbijt. (Kahvaltı için ekmek kesiyordu.)

  • Perfectum: Ik heb mijn vinger gesneden. (Parmağımı kestim.)

10
New cards

spreken/sprak-spraken/(hebben) gesproken

Spreken (konuşmak)

  • Imperfectum: Ik sprak met hem over het project. (Onunla proje hakkında konuştum.)

  • Perfectum: Ik heb met de directeur gesproken. (Müdürle konuştum.)

11
New cards

springen/sprong-sprongen/ (hebben) gesprongen

Springen (atlamak, zıplamak)

  • Imperfectum: De kinderen sprongen op de trampoline. (Çocuklar trambolinde zıplıyorlardı.)

  • Perfectum: Hij heeft over het hek gesprongen. (Çitin üzerinden atladı.)

12
New cards

staan/stond-stonden/(hebben) gestaan

Staan (durmak, ayakta olmak)

  • Imperfectum: Hij stond bij het raam. (Pencerenin yanında duruyordu.)

  • Perfectum: Ik heb lang moeten gestaan. (Uzun süre ayakta durmak zorunda kaldım.)

13
New cards

steken/stak-staken/(hebben) gestoken

Steken (sokmak, batırmak)

  • Imperfectum: De bij stak me in mijn arm. (Arı kolumu soktu.)

  • Perfectum: De naald heeft me gestoken. (İğne beni batırdı.)

14
New cards

sterven / stierf-stierven / (zijn) gestorven

Sterven (ölmek)

  • Imperfectum: Zijn grootvader stierf vorig jaar. (Büyükbabası geçen yıl öldü.)

  • Perfectum: De plant is gestorven. (Bitki öldü.)

15
New cards

strijken/streek-streken/(hebben) gestreken

Strijken (ütülemek, ütü yapmak)

  • Imperfectum: Zij streek altijd haar overhemden. (Her zaman gömleklerini ütülerdi.)

  • Perfectum: Ik heb mijn kleren gestreken. (Kıyafetlerimi ütüledim.)

16
New cards

treffen/ trof-troffen/ (hebben) getroffen

Treffen (vurmak, isabet etmek, buluşmak)

  • Imperfectum: Hij trof de bal precies. (Topa tam isabet etti.)

  • Perfectum: Wij hebben elkaar in de stad getroffen. (Şehirde karşılaştık.)

17
New cards

trekken/ trok-trokken/ (hebben) getrokken

Trekken (çekmek)

  • Imperfectum: Hij trok de deur open. (Kapıyı açmak için çekti.)

  • Perfectum: Ik heb de stekker uit het stopcontact getrokken. (Fişi prizden çektim.)

18
New cards

uitgaan/ging uit-gingen uit/ (zijn) uitgegaan

Uitgaan (dışarı çıkmak)

  • Imperfectum: We gingen gisterenavond uit. (Dün akşam dışarı çıktık.)

  • Perfectum: Zij is vaak uitgegaan toen ze jong was. (Gençken sık sık dışarı çıkmıştı.)

19
New cards

uittrekken/ trok uit-trokken uit/ (hebben) uitgetrokken

Uittrekken (çıkarmak (giysi), çekip çıkarmak)

  • Imperfectum: Ik trok mijn jas uit. (Ceketimi çıkardım.)

  • Perfectum: Hij heeft zijn schoenen uitgetrokken. (Ayakkabılarını çıkardı.)

20
New cards

vallen/viel-vielen/ (zijn) gevallen

Vallen (düşmek)

  • Imperfectum: Ik viel van mijn fiets. (Bisikletimden düştüm.)

  • Perfectum: Ze is van de trap gevallen. (Merdivenlerden düştü.)

21
New cards

varen/voer-voeren/(hebben/zijn) gevaren

Varen (gemiyle gitmek, seyretmek)

  • Imperfectum: Wij voeren over het IJsselmeer. (IJsselmeer üzerinde seyrediyorduk.)

  • Perfectum: Ik heb nog nooit in een boot gevaren. (Daha önce hiç teknede gitmedim.)

22
New cards

verbieden/ verbood-verboden/(hebben) verboden

Verbieden (yasaklamak)

  • Imperfectum: De leraar verbood ons om te praten. (Öğretmen bize konuşmayı yasakladı.)

  • Perfectum: Roken is hier verboden. (Burada sigara içmek yasaktır.)

23
New cards

vergeten/vergat-vergaten/(hebben/zijn) vergeten

Vergeten (unutmak)

  • Imperfectum: Ik vergat mijn sleutels. (Anahtarlarımı unuttum.)

  • Perfectum: Ik ben mijn portemonnee vergeten. (Cüzdanımı unuttum.)

24
New cards

verkopen/verkocht-verkochten/(hebben) verkocht

Verkopen (satmak)

  • Imperfectum: Hij verkocht zijn oude auto. (Eski arabasını sattı.)

  • Perfectum: Ik heb mijn huis verkocht. (Evimi sattım.)

25
New cards

verliezen/verloor-verloren/(hebben) verloren

Verliezen (kaybetmek)

  • Imperfectum: Wij verloren de wedstrijd. (Maçı kaybettik.)

  • Perfectum: Ik ben mijn telefoon verloren. (Telefonumu kaybettim.)

26
New cards

verstaan/verstond-verstonden/(hebben) verstaan

Verstaan (anlamak (sesi, konuşmayı))

  • Imperfectum: Ik verstond je niet goed. (Seni iyi anlamadım.)

  • Perfectum: Heb je alles verstaan? (Her şeyi anladın mı?)

27
New cards

vertrekken/vertrok-vertrokken/(zijn) vertrokken

Vertrekken (ayrılmak, kalkmak (araç))

  • Imperfectum: De trein vertrok om tien uur. (Tren saat onda kalktı.)

  • Perfectum: Hij is al vertrokken. (O zaten ayrıldı.)

28
New cards

vervangen/verving-vervingen/(hebben) vervangen

Vervangen (değiştirmek, yerine koymak)

  • Imperfectum: Ze vervingen de oude lamp. (Eski lambayı değiştiriyorlardı.)

  • Perfectum: Ik heb de batterij vervangen. (Pili değiştirdim.)

29
New cards

vinden/vond-vonden/(hebben) gevonden

Vinden (bulmak)

  • Imperfectum: Ik vond mijn sleutels onder de bank. (Anahtarlarımı kanepenin altında buldum.)

  • Perfectum: Ik heb mijn bril gevonden. (Gözlüğümü buldum.)

30
New cards

vliegen/ vloog-vlogen/ (hebben/zijn) gevlogen

Vliegen (uçmak)

  • Imperfectum: De vogels vlogen hoog in de lucht. (Kuşlar havada yüksekten uçuyorlardı.)

  • Perfectum: Ik heb nog nooit gevlogen. (Daha önce hiç uçmadım.)

31
New cards

voorkomen/voorkwam-voorkwamen/(hebben) voorkomen

Voorkomen (önlemek, ortaya çıkmak)

  • Imperfectum: Dit probleem voorkwam dat we verder gingen. (Bu sorun ilerlememizi engelledi.)

  • Perfectum: Zoiets is nog nooit voorgekomen. (Böyle bir şey daha önce hiç yaşanmadı.)

32
New cards

vragen/vroeg-vroegen/(hebben) gevraagd

Vragen (sormak, istemek)

  • Imperfectum: Ik vroeg hem om hulp. (Ondan yardım istedim.)

  • Perfectum: Ik heb hem al gevraagd. (Ona zaten sordum.)

33
New cards

vriezen/ het vroor/ het heeft gevroren

Vriezen (donmak, buz tutmak)

  • Imperfectum: Het vroor dat het kraakte. (Hava dondurucu soğuktu.)

  • Perfectum: Het heeft de hele nacht gevroren. (Bütün gece dondu.)

34
New cards

wassen/waste-wasten/(hebben) gewassen

Wassen (yıkamak)

  • Imperfectum: Zij waste haar haar met shampoo. (Saçlarını şampuanla yıkadı.)

  • Perfectum: Ik heb de auto gewassen. (Arabayı yıkadım.)

35
New cards

wegen/woog-wogen/ (hebben) gewogen

Wegen (tartmak, ağırlığında olmak)

  • Imperfectum: De koffer woog meer dan twintig kilo. (Bavul yirmi kilodan fazlaydı.)

  • Perfectum: Ik heb mezelf gewogen. (Kendimi tarttım.)

36
New cards

weten/ wist-wisten/(hebben) geweten

Weten (bilmek)

  • Imperfectum: Ik wist het antwoord niet. (Cevabı bilmiyordum.)

  • Perfectum: Ik heb het altijd al geweten. (Her zaman biliyordum.)

37
New cards

wijzen/wees-wezen/ (hebben) gewezen

Wijzen (göstermek)

  • Imperfectum: Hij wees me de weg. (Bana yolu gösterdi.)

  • Perfectum: Hij heeft naar de kaart gewezen. (Haritayı gösterdi.)

38
New cards

willen/ wou-wilde-wilden/ (hebben) gewild

Willen (istemek)

  • Imperfectum: Ik wilde een ijsje. (Bir dondurma istiyordum.)

  • Perfectum: Ik heb het altijd gewild. (Her zaman bunu istedim.)

39
New cards

winnen/won-wonnen/(hebben) gewonnen

Winnen (kazanmak)

  • Imperfectum: Zij wonnen de wedstrijd gemakkelijk. (Maçı kolayca kazandılar.)

  • Perfectum: Wie heeft de loterij gewonnen? (Piyangoyu kim kazandı?)

40
New cards

worden/werd-werden/(zijn) geworden

Worden (olmak (edilgen çatı, gelecekte, dönüşüm))

  • Imperfectum: Het werd donker buiten. (Dışarısı kararıyordu.)

  • Perfectum: Hij is dokter geworden. (Doktor oldu.)

41
New cards

zeggen/zei-zeiden/(hebben) gezegd

Zeggen (söylemek)

  • Imperfectum: Ik zei dat ik moe was. (Yorgun olduğumu söyledim.)

  • Perfectum: Hij heeft de waarheid gezegd. (Gerçeği söyledi.)

42
New cards

zijn/was-waren/ (zijn) geweest

Zijn (olmak)

  • Imperfectum: Ik was gisteren thuis. (Dün evdeydim.)

  • Perfectum: Ik ben in Spanje geweest. (İspanya'da bulundum.)

43
New cards

zingen/zong-zongen/(hebben) gezongen

Zingen (şarkı söylemek)

  • Imperfectum: Zij zong een prachtig lied. (Güzel bir şarkı söyledi.)

  • Perfectum: Heb je dat lied al gezongen? (O şarkıyı zaten söyledin mi?)

44
New cards

zitten/zat-zaten/(hebben) gezeten

Zitten (oturmak)

  • Imperfectum: Ik zat op de stoel. (Sandalyede oturuyordum.)

  • Perfectum: Ik heb de hele dag gezeten. (Bütün gün oturdum.)

45
New cards

zoeken/zocht-zochten/(hebben) gezocht

Zoeken (aramak)

  • Imperfectum: Ik zocht mijn sleutels. (Anahtarlarımı arıyordum.)

  • Perfectum: Ik heb mijn bril gezocht. (Gözlüğümü aradım.)

46
New cards

zwemmen/ zwom-zwommen/(hebben/zijn) gezwommen

Zwemmen (yüzmek)

  • Imperfectum: Wij zwommen in de zee. (Denizde yüzüyorduk.)

  • Perfectum: Ik heb in de rivier gezwommen. (Nehirde yüzdüm.)

47
New cards

uitdoen/ deed uit-deden uit/ (hebben) uitgedaan

Uitdoen (çıkarmak (giysi), kapatmak (cihaz))

  • Imperfectum: Ik deed mijn jas uit toen ik binnenkwam. (İçeri girince ceketimi çıkardım.)

  • Perfectum: Ik heb het licht uitgedaan voordat ik wegging. (Gitmeden önce ışığı kapattım.)

48
New cards

zien/zag-zagen/(hebben) gezien

Zien (görmek)

  • Imperfectum: Ik zag hem gisteren in de stad. (Onu dün şehirde gördüm.)

  • Perfectum: Heb je de film al gezien? (Filmi zaten gördün mü?)

49
New cards

zullen/ zou-zouden/——-

Zullen (-ecek, -acak (gelecek zaman yardımcı fiili))

  • Imperfectum: Ik zou je morgen bellen. (Sana yarın arayacaktım.)

  • Perfectum: (Bu fiilin Perfectum çekimi nadiren, genellikle edebi veya eski dilde kullanılır ve günlük dilde pek yaygın değildir. Genellikle geçmişteki bir niyetin gerçekleşmediğini belirtmek için kullanılır: Ik zou je hebben gebeld - "Seni arayacaktım [ama aramadım]" gibi. Ancak tabloda da Perfectum kısmı boş bırakıldığı için, günlük kullanımda bu çekimden bahsetmek pek uygun olmaz.)