1/72
Vocabulaire-flashcards met kernbegrippen uit de cursus ‘Geschiedenis van het Publiekrecht’ (KUL, 2023-2024).
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Charter voor een Nieuw Europa (1990)
Verklaring van de CVSE-landen die de Koude Oorlog formeel beëindigde en het westerse constitutionele model met democratie, rechtsstaat, mensenrechten en vrije markt tot norm verhief.
Conferentie voor Veiligheid en Samenwerking in Europa (CVSE)
Pan-Europese overlegorganisatie (1975) die in 1990 het Charter voor een Nieuw Europa aannam; sinds 1994: OVSE.
Slotakte van Helsinki (1975)
Akkoord tussen Oost en West dat principes voor vreedzaam samenleven in een verdeeld Europa vastlegde; liet uiteenlopende interpretaties van ‘zelfbeschikking’ toe.
“Europe Whole and Free”
Slogan van president George H. W. Bush: een verenigd Europa onder westers-democratisch model.
Francis Fukuyama – End of History
Amerikaanse filosoof die de wereldwijde triomf van de liberale democratie voorspelde na de val van het communisme.
Michaïl Gorbatsjov
Secretaris-generaal CPSU (1985-1991); introduceerde perestroika en glasnost, beëindigde de Koude Oorlog.
Perestroika
Gorbatsjovs economische hervormingen die de planeconomie gedeeltelijk vervingen door marktmechanismen.
Glasnost
Politieke openheid onder Gorbatsjov: meer persvrijheid, publiek debat en beperkte verkiezingen.
INF-verdrag (1987)
Eerste nucleaire ontwapeningsakkoord VS-USSR; verwijderde middellangeafstandsraketten uit Europa.
START I (1991)
Verdrag VS-USSR: sterke vermindering van langeafstandsraketten.
CFE-verdrag (1990)
Akkoord NAVO-Warschaupact voor conventionele ontwapening in Europa.
Brezjnev-doctrine
Principe dat Sovjet-blok ingrijpen legitimeerde om socialistische regimes te beschermen; opgegeven door Gorbatsjov.
Sinatra-doctrine
Spottende benaming voor Gorbatsjovs beleid dat Oost-Europese landen ‘hun eigen weg’ liet gaan.
Gemeenschappelijk Europees Huis
Gorbatsjovs visie op een inclusief Europa met samenwerking tussen verschillende politieke systemen.
Externe zelfbeschikking
Het recht van een volk om eigen staatsverband te bepalen of onafhankelijk te worden.
Interne zelfbeschikking
Het recht van een volk om binnen de staat zijn eigen regering en sociaal-economisch systeem te kiezen.
Duitse eenmaking (1990)
Opname van DDR in Bondsrepubliek via Art. 23 Grundgesetz; vastgelegd in het 2+4-Verdrag.
2+4-Verdrag
Akkoord tussen beide Duitslanden en de vier bezettingsmogendheden over de voorwaarden van hereniging.
Helmut Kohl
Bondskanselier (1982-1998) die, in alliantie met Bush, de snelle Duitse eenmaking doorzette.
François Mitterrand
Franse president (1981-1995); verbond steun aan Duitse eenmaking aan versnelling van Europese integratie.
Thomas Buergenthal
Amerikaans mensenrechtenjurist; hoofdredacteur slotverklaring Kopenhagen 1990, basis Charter Nieuw Europa.
Conferentie van Kopenhagen (1990)
CVSE-bijeenkomst die pluralistische meerpartijendemocratie expliciet als mensenrecht in Europa bevestigde.
Westerse constitutionele model (WCM)
Combinatie van pluralistische democratie, rechtsstaat, mensenrechten en vrije markteconomie.
Constitutie
Geheel van regels, gebruiken en processen die organisatie en werking van een politieke gemeenschap bepalen.
Constitutioneel recht
Rechtstak die de staat als organisatorisch verband regelt, inclusief fundamentele verhouding overheid-burger.
Soevereine staat
Politicale entiteit met bevolking, grondgebied, regering en vermogen tot internationale betrekkingen.
Externe soevereiniteit
Onafhankelijkheid van een staat t.o.v. hogere machten; basis voor non-interventie.
Interne soevereiniteit
Monopolie van jurisdictie binnen het grondgebied; bron van overheidsmacht.
Rechtsstaat
Staat waarin zowel burgers als overheid aan het recht onderworpen zijn; gelijkheids- en legaliteitsbeginsel.
Constitutionalisme
Idee dat de constitutie de staatsmacht beperkt om individuele vrijheid te beschermen.
Feodaliteit
Middeleeuws stelsel van leenbanden tussen leenheer en vazal, bepalend voor grondbezit en politieke macht.
Heerlijk stelsel
Lokale machtsstructuur waarbij heren delen van koninklijk gezag (banrechten) uitoefenden.
Judicium parium
Middeleeuws recht op berechting door gelijken; versterkte versnippering van rechtbanken.
Respublica Christiana
Middeleeuws concept van de westerse christenheid als één religieuze en politieke gemeenschap.
Investituurstrijd
11e-eeuws conflict paus-keizer over benoeming (investituur) van geestelijken; leidde tot pauselijke monarchie.
Canoniek recht
Het rechtssysteem van de katholieke kerk; vormde samen met Romeins en feodaal recht het ius commune.
Ius commune
‘Gemeenschappelijk recht’ van Europa in de ME, samengesteld uit canoniek en Romeins recht.
Ius gentium / internationaal recht
Recht dat relaties tussen staten regelt; term door Bentham vervangen door ‘international law’.
Lex regia
Romeinse mythische ‘koningswet’ waarmee het volk alle macht aan de keizer zou hebben overgedragen.
Absolutisme
Staatsvorm waarin de vorst soevereine en onbeperkte macht claimt, slechts verantwoording verschuldigd aan God.
Lodewijk XIV (1638-1715)
‘Zonnekoning’, belichaming van Frans absolutisme; versterkte leger, fiscus en hofmachinerie.
Fronde (1648-1653)
Reeks opstanden van parlementen en adel tegen hoge belastingen en kardinaal Mazarin; mislukte.
Venalité des offices
Systeem waarin ambten voor geld verhandelbaar waren; band tussen adel/ambtsadel en koninklijke macht.
Lit de justice
Ceremonie waarbij de koning persoonlijk parlementen bevel gaf wetten zonder debat te registreren.
Parlement van Parijs
Hoogste rechtbank Frankrijk; had registratie- en remonstrantierecht t.o.v. koninklijke wetgeving.
Ordonnance civile (Code Louis, 1667)
Lodewijks codificatie van burgerlijk procesrecht; beperkte parlementaire remonstranties.
Intendant
Koninklijke commissaris met brede bevoegdheden in généralités; instrument centrale controle.
Bossuet
Bisschop-ideoloog van Lodewijk XIV; rechtvaardigde vorstelijk absolutisme als ‘goddelijk recht’.
Jean Bodin
Franse jurist (1530-1596) die ‘soevereiniteit’ definieerde als ondeelbare, absolute en eeuwige macht.
Dominium directum
Hoofdrecht op grond (bij de heer) in het tweedelig eigendomsmodel van het AR.
Dominium utile
Gebruiksrecht op grond (bij de boer/cijnspachter) in het ancien-régime-eigendomsstelsel.
Salische Wet
Franse erfopvolgingsregel die vrouwen van de troon uitsloot; fundamentele wet van het rijk.
Edict van Nantes (1598)
Tijdelijk compromis: beperkte godsdienstvrijheid voor hugenoten in katholiek Frankrijk.
Code Michau (1629)
Ordonnantie van Lodewijk XIII: regulering bestuur, rechtspraak en belastingen, basis voor hervormingen.
Ordonnance criminelle (1670)
Codificatie van Frans strafprocesrecht onder Lodewijk XIV.
Code Savary (Ordonnance de commerce, 1673)
Handelsrechtelijke codificatie ter bevordering van nationale en koloniale handel.
Ordonnance de la marine (1681)
Zeerechtcode die Colberts mercantilistische maritieme beleid weerspiegelde.
Mercantilisme
17e-eeuwse economische leer: staatsinterventie, bescherming en handelsmonopolies om rijkdom te vergroten.
Gouverneur (provincie)
Feodaal-adellijke vertegenwoordiger van de koning in provincies; roterend ambt om macht te beperken.
Musketiers
Elitaire lijfwacht-eenheid van de Franse koning; kweekvijver voor officieren.
Conseil d’en haut
Kleine regeringsraad van Lodewijk XIV met slechts enkele vertrouwelingen; kern besluitvorming.
Déclaration royale 1673
Besluit dat parlementen verplichtte wetten binnen acht dagen te registreren zonder debat; remonstrantie pas achteraf.
Jansenisme
Katholieke beweging die nadruk legde op genade en strenge moraal; door Lodewijk XIV bestreden.
Cujus regio, eius religio
Principe Vrede van Augsburg (1555): heerser bepaalt religie van zijn gebied; minderheid mag emigreren.
Ordonnance de Villers-Cotterêts (1539)
Frans koninklijk edict dat Frans als juridische bestuurstaal invoerde; vroege stap naar centralisatie.
Feodaliseerbare ambten
Officiersposities die patrimoniaal eigendom werden; versterkten sociale kloven en koninklijke inkomsten.
État (staat) volgens Machiavelli
Neutraal begrip voor territoriaal-politieke eenheid los van vorst; later basis moderne natiestaat.
Max Weber – bureaucratie
Sociologische ideale type waarin ambten via meritocratie, hiërarchie en regels functioneren; afwezig in AR.
Ius naturale / natuurrecht
Universeel, rationeel kenbaar recht dat geldt boven positief recht; bron voor mensenrechten.
Novi Ille (1204)
Pauselijke bul die kerkelijke jurisdictie over met eed bezegelde contracten opeiste.
Corpus Juris Canonici
Verzameling canoniek‐rechtelijke teksten, belangrijk rechtsreferentiekader tot 1917.
Bartolus van Sassoferrato
Italiaans jurist (14e eeuw) die feitelijke soevereiniteit van steden erkende naast keizerlijk gezag.
Vénalité + patronage
Tandem waarbij ambtsverkoop en koninklijke gunsten elites financieel aan de kroon bonden.