Biologie semester 2

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/910

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

911 Terms

1
New cards

Welke functies voeren stelsels uit in meercellige organismen?

Ze voeren complexe functies uit door samenwerking van organen, weefsels en cellen met specifieke functies.

2
New cards

Wat maakt stof- en energieomzettingen mogelijk voor cellen?

  • aanmaken en afbreken van celmateriaal

  • reageren op omgevingsveranderingen

  • energie winnen uit organische en anorganische moleculen

3
New cards

Wat zijn stofwisselingsreacties?

Stof- en energieomzettingen in de cel door chemische reacties.

4
New cards

Wat katalyseert bijna alle stofwisselingsreacties?

Enzymen.

5
New cards

Wat is celmetabolisme?

Het geheel van alle stofwisselingsreacties in een cel.

6
New cards

Wat is anabolisme?

Het geheel van reacties die leiden tot de opbouw of biosynthese van nieuwe moleculen.

7
New cards

Wat is het belang van anabolisme?

  • groei

  • ontwikkeling

  • herstel

8
New cards

Wat is een kenmerk van anabole reacties?

Ze zijn endergonisch, wat betekent dat netto energie moet worden toegevoegd.

9
New cards

Wat is katabolisme?

Alle afbraakreacties waarbij moleculen worden herleid tot kleinere moleculen.

10
New cards

Wat zijn de doelen van katabolisme?

  • Afbraak tot bouwstenen voor nieuwe biomoleculen.

  • Afbraak tot energierijke moleculen.

  • Afbraak van beschadigde celstructuren tot herbruikbare moleculen.

11
New cards

Wat is een kenmerk van katabole reacties?

Ze zijn exergonisch, wat betekent dat netto energie vrijkomt.

12
New cards

Wat gebeurt er met de energie die vrijkomt bij katabolisme?

Het wordt opgeslagen in energiedragers, zoals ATP.

13
New cards

Waarom is energie belangrijk in de cel?

Bijna alle processen in de cel vereisen energie.

14
New cards

Wat is de wisselwerking tussen anabole en katabole reacties?

De biosynthese van moleculen vereist energie, die in het katabolisme wordt gewonnen uit de afbraak van energierijke moleculen.

15
New cards

Waar komen de bouwstenen voor nieuwe moleculen vaak vandaan?

Ze zijn vaak afbraak- of eindproducten van katabole reacties.

16
New cards

Wat is een voorbeeld van anabolisme?

Fotosynthese, waarbij sachariden worden aangemaakt uit water en koolstofdioxide.

17
New cards

Wat is een voorbeeld van katabolisme?

De afbraak van sachariden tot water en koolstofdioxide om energie te produceren.

18
New cards

Wat is een metabole route?

Een reeks van enzymgekatalyseerde reacties binnen een cel die specifieke moleculen oplevert.

19
New cards

Wat vormt het geheel van metabole routes?

Een netwerk, omdat veel reacties in meerdere routes een rol spelen.

20
New cards

Wat is de rol van enzymen in metabole routes?

Ze katalyseren bijna alle individuele reacties in metabole routes en zijn essentieel voor het metabolisme.

21
New cards

Wat is fenylketonurie (PKU)?

Een genetische aandoening die leidt tot een verstoord metabolisme door een defect enzym dat fenylalanine niet correct afbreekt.

22
New cards

Wat gebeurt er bij PKU?

Door verminderde afbraak van fenylalanine ontstaat een te hoge concentratie, wat kan leiden tot ernstige achterstand bij een kind.

23
New cards

Hoe wordt PKU behandeld?

Door een levenslang eiwitarm dieet.

24
New cards

Hoe kan PKU vroegtijdig worden opgespoord?

Via een hielprik bij pasgeborenen.

25
New cards

Waar vinden anabole en katabole reacties plaats?

In dezelfde cel, maar op verschillende locaties.

26
New cards

Waarom zijn energiedragers nodig in de cel?

Energie moet getransporteerd kunnen worden naar de plaats waar deze nodig is.

27
New cards

Wat zijn voorbeelden van energiedragers in de cel?

Adenosinetrifosfaat (ATP) en nicotinamide-dinucleotide (NAD).

28
New cards

Wat is de rol van ATP in de cel?

Het fungeert als energiebron voor verschillende processen.

29
New cards

Wat is de rol van NAD in de cel?

Het speelt een rol in oxidatie- en reductiereacties.

30
New cards

Geef de volledige naam van ATP.

Adenosinetrifosfaat.

31
New cards

Wat is ATP?

Adenosinetrifosfaat, de universele energiedrager in cellen.

32
New cards

Wat zijn de eigenschappen van ATP?

  • Goed oplosbaar in water.

  • Verplaatst zich in het cytoplasma via diffusie.

  • Verplaatst door membranen met behulp van transporteiwitten; ATP-transporters.

33
New cards

Waarom hebben cellen voortdurend ATP nodig?

ATP levert de energie die nodig is voor bijna alle cellulaire processen.

34
New cards

Hoe komt energie vrij uit ATP?

Door hydrolyse, waarbij een fosfaatgroep wordt afgesplitst en ADP (adenosinedifosfaat) ontstaat.

35
New cards

Waarom moet de ATP-voorraad voortdurend worden aangevuld in de cel?

De voorraad is zeer beperkt en moet dus voortdurend worden aangevuld.

36
New cards

Hoe wordt ATP opnieuw gevormd?

Door het binden van een fosfaatgroep aan ADP, aangedreven door afbraakreacties en concentratieverschillen van protonen (H+).

37
New cards

Uit wat is ATP opgebouwd?

  • een trifosfaat

  • adenosine

    • ribose

    • adenine

38
New cards

Geef de volledige naam van ADP.

adenosinedifosfaat

39
New cards

Uit wat is ADP opgebouwd?

  • difosfaat

  • adenosine

40
New cards

Wat gebeurt er bij de reactie van ATP met water?

ATP + H₂O ⇌ ADP + P + E (energie komt vrij).

41
New cards

Wat gebeurt er bij de reactie van ADP met water?

ADP + H₂O ⇌ AMP + P + E (energie komt vrij).

42
New cards

Wat komt vrij bij de hydrolyse van ATP of ADP?

Een fosfaatgroep (P) en energie (E).

43
New cards

Wat gebeurt er met moleculen die worden afgebroken in oxidatiereacties?

Ze verliezen elektronen en oxideren.

44
New cards

Wat gebeurt er met andere moleculen tijdens oxidatiereacties?

Ze nemen elektronen op en reduceren.

45
New cards

Wat is de rol van elektronendragers zoals NAD, NADP en FAD?

Ze spelen een grote rol in oxidatie- en reductiereacties.

46
New cards

Wat zijn co-enzymen?

Enzymen waaraan elektronendragers binden.

47
New cards

Wat is NAD+?

De geoxideerde vorm van NAD, die een positieve lading draagt.

48
New cards

Wat is NADH?

De gereduceerde vorm van NAD, die een extra waterstof heeft gebonden.

49
New cards

Geef de volledige naam van FAD.

Flavine-adenine-dinucleotide.

50
New cards

Wat is FAD?

Flavine-adenine-dinucleotide, de geoxideerde vorm die wordt gereduceerd met twee elektronen en twee protonen tot FADH₂.

51
New cards

Hoe wordt FAD gereduceerd?

Door twee elektronen en twee protonen (H⁺) op te nemen, waardoor FADH₂ ontstaat.

52
New cards

Waarin verschilt NADP+ van NAD+?

NADP+ heeft een extra fosfaatgroep.

53
New cards

Wat is de gereduceerde vorm van NADP+?

NADPH.

54
New cards

Wat is de reactie voor de reductie van NAD⁺?

NAD⁺ + 2e⁻ + 2H⁺ → NADH + H⁺

55
New cards

Wat is de reactie voor de reductie van FAD?

FAD + 2e⁻ + 2H⁺ ⇌ FADH₂

56
New cards

Wat is de reactie voor de reductie van NADP⁺?

NADP⁺ + 2e⁻ + 2H⁺ ⇌ NADPH + H⁺

57
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 1</p>

Benoem de onderdelen: 1

energierijke moleculen; eiwitten, sachariden, lipiden

58
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 2</p>

Benoem de onderdelen: 2

katabolisme

59
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 3</p>

Benoem de onderdelen: 3

(bouwstenen); energiearme moleculen; CO2, NH3, H2O

60
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 4</p>

Benoem de onderdelen: 4

anabolisme

61
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 5</p>

Benoem de onderdelen: 5

ADP, NAD+, FAD

62
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 6</p>

Benoem de onderdelen: 6

ATP, NADH, FADH2

63
New cards

Wat moeten alle levende organismen constant doen?

Alle levende organismen moeten constant nieuwe moleculen aanmaken.

64
New cards

Wat zijn autotrofe organismen?

Autotrofe organismen zijn zelf voedende organismen die koolstofdioxide als koolstofbron gebruiken om biomoleculen aan te maken.

65
New cards

Wat hebben autotrofe organismen nodig voor de aanmaak van biomoleculen?

Autotrofe organismen hebben energie in de vorm van water en zonlicht nodig om de moleculen te reduceren.

66
New cards

Wat is een fotoautotrofe organismen?

Fotoautotrofe organismen gebruiken zonlicht als energiebron. Voorbeelden zijn cyanobacteriën en planten.

67
New cards

Wat is een chemoautotrofe organismen?

Chemoautotrofe organismen gebruiken energie uit de oxidatie van anorganische moleculen. Voorbeelden zijn zwavelbacteriën en nitrificerende bacteriën.

68
New cards

Waar komen chemoautotrofe organismen voor?

Chemoautotrofe organismen komen voor op plaatsen waar geen licht doordringt.

69
New cards

Wat gebruiken chemoautotrofe organismen om energie te verkrijgen?

Chemoautotrofe organismen maken gebruik van elektronen van anorganische verbindingen zoals NH₄⁺, NO₂⁻, H₂S, S, enz.

70
New cards

Wat is de reactie van chemoanalyse?

Chemoanalyse is de reactie waarbij chemoautotrofe organismen energie uit de oxidatie van anorganische moleculen halen.

71
New cards

Wat zijn heterotrofe organismen?

Heterotrofe organismen voeden zich met andere organismen en gebruiken organische moleculen zoals sachariden en lipiden als koolstofbron.

72
New cards

Wat is een chemoheterotroof?

Chemoheterotrofe organismen verkrijgen energie door de oxidatie van organische moleculen. Voorbeelden zijn de meeste schimmels en dieren.

73
New cards

Wat is een fotoheterotroof?

Fotoheterotrofe organismen gebruiken ook zonlicht als energiebron. Voorbeelden zijn heliobacteriën en purperbacteriën.

74
New cards

Wat is de cyclus van fotosynthese tot het benutten van koolstofdioxide door autotrofen?

Fotosynthese → organische verbindingen (bv. glucose) → bron van energie en bouwstof voor heterotrofen → afbraak organische stoffen met behulp van zuurstofgas → er ontstaat koolstofdioxide die autotrofen kunnen benutten.

75
New cards

Wat is de chemische formule voor de fotosynthese-reactie?

6CO2​+6H2​O→C6​H12​O6​+6O2​

76
New cards

Wat is noodzakelijk voor fotosynthese?

Lichtenergie.

77
New cards

Hoe wordt lichtenergie opgevangen tijdens fotosynthese?

Door pigmenten, moleculen die licht kunnen absorberen.

78
New cards

Geef twee voorbeelden van pigmenten die licht kunnen absorberen.

Chlorofyl en carotenoïden (zoals β-caroteen en luteïne).

79
New cards

Waar bevinden de pigmenten zich bij planten en algen?

Ze zijn gebonden aan eiwitten in de chloroplasten.

80
New cards

Welke twee vormen van chlorofyl komen voor in planten?

Chlorofyl a en chlorofyl b.

81
New cards

Welke andere pigmenten komen naast chlorofyl voor in planten?

Carotenoïden.

82
New cards

Wat is de rol van pigmenten in fotosynthese?

Het absorberen van licht.

83
New cards

Wat laat een absorptiespectrum zien?

In welke mate een pigment bepaalde golflengtes absorbeert.

84
New cards

Welke kleuren licht absorberen chlorofyl a en b vooral?

Blauw en rood licht.

85
New cards

Waarom zien we planten meestal als groen?

Omdat groen licht minder wordt geabsorbeerd door chlorofyl.

86
New cards

Welke golflengtes absorberen carotenoïden zoals β-caroteen en luteïne voornamelijk?

Blauw licht.

87
New cards

Waarom gebruikt een autotroof organisme een combinatie van verschillende pigmenten?

Door de combinatie van verschillende pigmenten haalt een autotroof organisme meer energie uit het zonlicht.

88
New cards

Waar vindt het fotosyntheseproces plaats?

In de chloroplast.

89
New cards

Uit welke twee grote deelprocessen bestaat fotosynthese?

De lichtreacties en de Calvincyclus.

90
New cards

Wat gebeurt er tijdens de lichtreacties van fotosynthese? (energieomzettingen)

Lichtenergie wordt omgezet in chemische energie door ADP en NADP⁺ om te zetten in ATP en NADPH.

91
New cards

Welke moleculen worden gevormd tijdens de lichtreacties?

ATP en NADPH.

92
New cards

Wat gebeurt er tijdens de Calvincyclus?

Koolstofdioxide wordt gebonden, en ATP en NADPH worden gebruikt om een glucosemolecule op te bouwen.

93
New cards

Zijn de reacties in de Calvincyclus lichtafhankelijk?

Nee, de Calvincyclus omvat lichtonafhankelijke reacties.

94
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 1</p>

Benoem de onderdelen: 1

H2O

95
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 2</p>

Benoem de onderdelen: 2

chloroplast

96
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 3</p>

Benoem de onderdelen: 3

CO2

97
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 4</p>

Benoem de onderdelen: 4

glucose

98
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 5</p>

Benoem de onderdelen: 5

thylakoïd

99
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 6</p>

Benoem de onderdelen: 6

O2

100
New cards
<p>Benoem de onderdelen: 7</p>

Benoem de onderdelen: 7

stroma