Section 1, Units 1-5

ik

I

ik ben

I am

een

a/an

de vrouw

the woman

de man

the man

je drinkt

you drink

de melk

the milk

hij

he

eet

eat/eats

de appel

the apple

je

you

je bent

you are

het kind

the child

we/jullie/ze drinken

we/you/they drink

en

and

we/jullie/ze eten

we/you/they eat

de rijst

the rice

de vrouwen

the women

we/jullie/ze lezen

we/you/they read

de krant

the newspaper

dat

that

ze

they/she

we/jullie/ze hebben

we/you/they have

het boek

the book

de kinderen

the children

het menu

the menu

hoi

hi

hoe gaat het

how is it going

goed

fine

dank je

thank you

tot ziens

goodbye

doei

byee

ik spreek

I speak

een beetje

a bit

nederlands

dutch

goedenavond

good evening

nee

no

geen

not

de sap

the juice

niet

does not

we zjin

we are

de jongens

the boys

het meisje

the girl

de jongen

the boy

of

or

het brood

the bread

jullie

you plural

de mannen

the men

je hebt

you have

ik heb

I have

hij/ze/het heeft

he/she/it has

ik lees

I read

we/jullie/ze spreken

we/you/they speak

je/hij/ze/het leest

you/he/she/it are reading

bedankt

thanks

dag

bye

goedendag

good day

welterusten

good night

goedenmorgen

good morning

alsjeblieft

please

oké

okay

pardon

excuse me

het spijt me

i am sorry

engels

english

de kip

the chicken

de koffie

the coffee

de wijn

the wine

de vis

the fish

de thee

the tea

het ei

the egg

de boterham

the sandwich

de pasta

the pasta

de suiker

the sugar

de kaas

the cheese

het ontbijt

the breakfast

het middengeten

the lunch

het fruit

the fruit

hij/ze/het drinkt

he/she/it drinks

de banaan

the banana

de aardbei

the strawberry

de tomaat

the tomato

de sinaasappel

the orange

het bier

the beer

lekker

tasty

het avondeten

the dinner

het vlees

the meat

het eten

the food

de soep

the soup

de groente

the vegetables

de maaltijd

the meal

het bord

the plate

de peper

the pepper

het zout

the salt

het glas

the glass

dorst

thirsty

honger

hungry