Module 4: La bancassurance FR

geld

l’argent

contant geld, baar geld

l’argent liquide / le liquide

des espèces

(bank)biljet

un billet

(munt)stuk, geldstuk

une pièce

munt(stuk), munteenheid, valuta, kleingeld, wisselgeld

la monnaie

het wisselgeld teruggeven

rendre la monnaie

vreemde valuta, buitenlands geld

la monnaie étrangère

une devise

geld-, munt-

monétaire

euro

l’euro

pond

la livre (sterling)

dollar

le dollar

kroon

la couronne

kapitaal, fonds

un capital, un fonds

het Internationaal Monetair Fonds

le Fonds Monétaire International (FMI)

erfgoed, familiegoed, patrimonium, vermogen, fortuin

un patrimoine

som, (totaal)bedrag

un montant

une somme

(een factuur) betalen

payer / régler (une facture)

met de (bank)kaart, overschrijving, per cheque betalen

payer par carte bancaire, par virement, par chèque

contant (= in baar geld), cash betalen

payer en liquide / en espèces

contant (= onmiddellijk) betalen

payer (au) comptant

contactloos betalen

payer sans contact

betaling

un paiement

betaalmiddel

un moyen de paiement

betaalterminal

un terminal de paiement

betaling met smartphone

un paiement mobile

betaling met een mobiele app

un paiement via une application mobile

betaling via gezichtsherkenning

un paiement par reconnaissance faciale

betaling met vingerafdruk

un paiement par empreinte digitale

bankkaart

une carte bancaire

debetkaart

une carte de débit

kredietkaart

une carte de crédit

prepaidkaart

une carte prépayée

une carte prepaid

geheime / vertrouwelijke code

un code secret / confidentiel

(de code, het bedrag) invoeren

introduire / insérer / taper (le code, le montant)

QR-code

un code QR

de QR-code scannen

scanner le code QR

bankgegevens

les coordonnées / les références bancaires

veiligheid, zekerheid

la sécurité

veilig, zeker

sûr, sûre

beveiliging, fraudebestendig maken

la sécurisation

beveiligd, veilig, beschermd

sécurisé, sécurisée

fraude, bedrog, oplichterij

une fraude

vals, bedrieglijk, oplichting

frauduleux, frauduleuse

une escroquerie

oplichter, oplichtster

un fraudeur, une fraudeuse

un(e) escroc

une personne malintentionnée

budget, begroting

un budget

(een budget) beheren

gérer (un budget)

beheer, management

une gestion

inkomen, inkomsten, salaris

un revenu

un salaire

(geld)middelen, bron(en) van inkomsten

des ressources

uitkering, toelage, steun

(schade)vergoeding, uitkering

une allocation

une indemnité

werkloosheidsuitkering

une allocation de chômage

une indemnité de chômage

kinderbijslag

les allocations familiales

(een salaris, een uitkering, …) ontvangen

toucher / recevoir (un salaire, une allocation …)

geld verdienen

gagner de l’argent

(goed) zijn brood verdienen, (goed) zijn geld verdien

gagner (bien) sa vie

(geld) opbrengen

rapporter (de l’argent)

veel (geld) opbrengen

rapporter gros

(x euro) netto opbrengen

rapporter (x euros) net

fortuin, vermogen, bezit, rijkdom

une fortune

la richesse

gefortuneerd, welgesteld, rijk

fortuné, fortunée

riche

(zich) verrijken

(s’)enrichir

welgesteld

aisé, aisée

de welgestelde klasse

la classe aisée

bescheiden

modeste

een bescheiden inkomen hebben

avoir des revenus modestes

beurs

une bourse

subsidie, toelage

un subside

une subvention

subsidiëren

subventionner

erfenis, nalatenschap

un héritage

(iets) erven

hériter de (quelque chose)

uitgave, kost

une dépense

uitgeven

dépenser / faire des dépenses

verkwistend, koopziek, koopgraag

dépensier, dépensière

verkwisten, verspillen

gaspiller

dépenser avec excès

verkwisting, verspilling

un gaspillage

verkwister

un gaspilleur, une gaspilleuse

huur

le loyer

(ver)huren

louer

(on)kosten, uitgaven

des frais

kosten, prijs

un coût

kosten

coûter

duur

coûteux, coûteuse

cher, chère

veel kosten, duur zijn

coûter cher

duur betalen

payer cher

goedkoop

bon marché

goedkoper

meilleur marché

tegen een goedkope prijs kopen / verkopen

acheter / vendre à bon marché

voordeel

un avantage

gunstig, voordelig, goedkoop

avantageux, avantageuse

gratis, kosteloos, belangeloos

gratis

gratis, kosteloos

gratuit, gratuite

gratuitement

gratis

arm

pauvre

armoede

la pauvreté

vrijgevig

généreux, généreuse

vrijgevigheid

la générosité

gierig, vrekkig

avare

gierigheid

l’avarice

(het) sparen, spaargeld

une épargne

spaarder

un épargnant, une épargnante

spaarboekje

un livret d’épargne

langetermijnsparen

l’épargne à long terme