1/586
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
Astrocyten
Aan- en afvoer van voedings- en afvalstoffen; ondersteunen communicatie tussen neuronen.
Radiale gliacellen
Belangrijk bij de ontwikkeling van de hersenen.
Neuronen
Ontvangen informatie en geven deze door aan andere cellen.
Celmembraan
Scheidt de binnenkant van de cel van de buitenkant; weinig stoffen kunnen erdoorheen.
Mitochondriën
Energiecentrales van de cel; voeren metabole activiteiten uit.
Nucleus
Bevat de chromosomen.
Ribosomen
Plekken waar nieuwe eiwitten worden gemaakt.
Gliacellen
Steuncellen in het zenuwstelsel.
Oligodendrocyten
Produceren myeline en voeren nutriënten aan, vergelijkbaar met Schwann-cellen.
Microglia
Spelen een rol in afweer tegen virussen en schimmels; prolifereren bij hersenschade.
Endoplasmatisch reticulum
Netwerk van buizen dat eiwitten transporteert naar andere locaties.
Motor neuron
Ontvangt excitatie in het ruggenmerg en stuurt signalen naar spieren.
Sensorisch neuron
Gespecialiseerd in licht, geluid of tast; stuurt signalen naar het ruggenmerg.
Dendrieten
Vertakkingen die informatie ontvangen van andere neuronen.
Dendritic spines
Kleine uitgroeiingen die het aantal mogelijke synapsen vergroten.
Axon
Brengt signalen over naar andere neuronen, organen of spieren.
Soma (cellichaam)
Bevat nucleus, ribosomen en mitochondriën.
Presynaptische terminal
Einde van een axon waar neurotransmitters worden vrijgelaten.
Myeline
Witte vet- en eiwitlaag om axonen; versnelt prikkelgeleiding.
Knopen van Ranvier
Stukken axon zonder myeline; zorgen voor snellere geleiding.
Centrale zenuwstelsel
Hersenen en ruggenmerg.
Bloed-hersenbarrière
Mechanisme dat de hersenen beschermt tegen schadelijke stoffen.
Afferent
Voert informatie aan (sensorisch).
Efferent
Voert informatie af (motorisch).
Interneuron
Neuronen waarvan axonen en dendrieten binnen één structuur blijven.
Actief transport
Transport van stoffen dat energie kost.
Glucose
Belangrijkste energiebron voor neuronen.
Thiamine (Vitamine B1)
Vitamine nodig voor het gebruik van glucose.
Extracellulaire ruimte
de ruimte buiten de cel.
Intracellulaire ruimte
de ruimte binnen in de cel.
Elektrisch gradient
verschil in elektrische lading van het membraan in rust.
Polarisatie
verschil in elektrische lading tussen binnen- en buitenkant van de cel.
Rustpotentiaal
-70 mV: binnenkant van de cel is negatief t.o.v. de buitenkant door negatieve ionen binnen de cel.
Selectieve permeabiliteit
sommige stoffen kunnen makkelijker door het membraan dan andere.
Natrium-kaliumpomp
depolarisatie: pompt 3 Na⁺ naar buiten en 2 K⁺ naar binnen; actief transport.
Concentratiegradiënt
verschil in ionenverdeling binnen en buiten de cel.
Actiepotentiaal
elektrische signalen die worden verstuurd door axonen.
Gradueel potentiaal
kleine verandering in membraanpotentiaal die niet alles-of-niets is.
Depolarisatie
afname van de polarisatie richting 0.
Herstelperiode
periode waarin geen nieuw actiepotentiaal kan ontstaan na de piek.
Absolute herstelperiode
membraan kan geen actiepotentiaal produceren ongeacht stimulatie.
Relatieve herstelperiode
alleen een extra sterke prikkel kan een actiepotentiaal opwekken.
Drempelwaarde
punt waarop natriumkanalen openen en een actiepotentiaal start.
Saltatory conduction/ sprongewijze geleiding
het springen van actiepotentialen van knoop naar knoop.
Hyperpolarisatie
toename van negatieve lading binnen het neuron.
Propagatie van het actiepotentiaal
voortgeleiding van een actiepotentiaal langs het axon.
Alles-of-niets principe
een actiepotentiaal is altijd maximaal zodra de drempelwaarde wordt overschreden.
Myeline
vet- en eiwitstof die axonen omhult en geleiding versnelt.
Temporele sommatie
veel prikkels snel na elkaar verhogen de kans op een actiepotentiaal.
Spatiële sommatie
prikkels van verschillende locaties worden opgeteld om de drempelwaarde te bereiken.
Presynaptische cel
cel vóór de synaps die neurotransmitters afgeeft.
Postsynaptische cel
cel na de synaps die neurotransmitters ontvangt.
Excitatie (EPSP)
positieve prikkeling die depolarisatie veroorzaakt.
Inhibitie (IPSP)
negatieve prikkeling die depolarisatie minder waarschijnlijk maakt.
Lokale neuronen
neuronen zonder axon die alleen informatie uitwisselen met buren.
Gradueel (gegradeerd) potentiaal
potentiaalverandering die proportioneel is aan de stimulus en geleidelijk afneemt.
Reflex
automatische spierreactie op een stimulus.
Reflexboog
route van sensorisch neuron naar spierrespons.
Spontane vuursnelheid
regelmatige actiepotentialen zonder synaptische input.
Vesikels
blaasjes die neurotransmitters opslaan in de presynaptische terminal.
MAO
enzym dat serotonine, dopamine en noradrenaline afbreekt.
Exocytose
plots vrijkomen van neurotransmitters door calciuminstroom.
Ionotrope effecten
neurotransmitter opent direct een ionkanaal.
Transmitter-gated/ligand-gated
kanalen die openen wanneer een neurotransmitter bindt; snelle ionotrope werking.
Agonist
een vreemde stof die meewerkt, versterkt het effect van neurotransmitter
Antagonist
een vreemde stof die tegenwerkt, remt het effect van neurotransmitter
Affiniteit
een stof met een hoge affiniteit bindt sterk aan receptoren, een stof met een lage affiniteit bindt zwak aan de receptoren
Effectiviteit
stoffen met een lage effectiviteit hebben weinig effect, en een stof met een hoge effectiviteit heeft veel effect
Autoreceptor
receptoren die reageren op de vrijgegeven neurotransmitter door verdere synthese en afgifte te remmen; ze zorgen voor negatieve feedback
Anandamide / 2-AG
reverse transmitters die terug reizen naar de presynaptische terminal om verdere afgifte van neurotransmitters te blokkeren
Hallucinerende middelen
drugs die de waarneming vervormen en chemisch lijken op serotonine
Cannabinoïden
de werkzame stoffen in marihuana; ze binden aan anandamide- of 2-AG-receptoren op presynaptische neuronen en geven een "stopsignaal", waardoor de presynaptische cel stopt met zenden
Nicotine
een stof in tabak die nicotinereceptoren stimuleert; deze liggen o.a. op dopaminerge neuronen en verhogen dopamine-afgifte
Opiaten
drugs die afkomstig zijn van of lijken op stoffen uit de papaverplant, zoals heroïne, morfine en methadon
Acetylcholinesterase
het enzym dat acetylcholine afbreekt in acetaat en choline; choline wordt hergebruikt door het presynaptische neuron
Heropname (reuptake)
proces waarbij neurotransmitters zoals serotonine en dopamine via transporteiwitten opnieuw worden opgenomen
COMT
een enzym dat neurotransmitters afbreekt die niet via transporters worden terug opgenomen
Amfetamine / cocaïne
stimulerende middelen die de transporters voor dopamine, serotonine en noradrenaline blokkeren, waardoor heropname vermindert
Methylfenidaat (Ritalin)
ADHD-medicatie die de heropname van dopamine blokkeert, maar langzamer werkt dan cocaïne
Gap junction
directe elektrische verbinding tussen neuronen via contact tussen hun membranen
Hormoon
een chemische stof die door cellen wordt afgescheiden en via het bloed andere cellen beïnvloedt
Endocriene klieren
klieren die hormonen produceren; hormonen bereiken veel cellen, maar alleen cellen met de juiste receptor reageren
Proteïnehormonen
langere ketens van aminozuren
Peptidehormonen
kortere ketens van aminozuren; beide binden aan membraanreceptoren en activeren een second messenger
Hypofyse (pituitary gland)
een klier verbonden met de hypothalamus, bestaande uit een voorkwab en een achterkwab
Voorkwab (anterior pituitary)
synthetiseert zes hormonen
Achterkwab (posterior pituitary)
geeft door de hypothalamus geproduceerde hormonen af
Oxytocine en vasopressine
hormonen die in de hypothalamus worden gemaakt en via de achterkwab worden vrijgegeven
Hypothalamus
scheidt releasing hormones af die de voorkwab stimuleren of remmen
Zelfstimulatie van de hersenen
experiment waarbij ratten elektroden gebruikten om zichzelf beloning te geven
Nucleus accumbens
belangrijk gebied voor beloning; dopamine-afgifte hier is cruciaal voor verslaving
Craving
een hardnekkige drang naar de stof
Tolerantie
het afnemen van effecten bij voortgezet gebruik
Ontwenningsverschijnselen
lichamelijke reacties wanneer het lichaam de verwachte drug niet ontvangt
Antabuse
middel dat het enzym blokkeert dat acetaldehyde afbreekt, waardoor alcoholgebruik misselijkheid veroorzaakt
Methadon
opiaatachtig middel dat dezelfde receptoren activeert als heroïne of morfine
Ernstige depressie (major depression)
wekenlang bijna elke dag verdrietig en hulpeloos zijn; nucleus accumbens reageert minder op beloning
Bipolaire stoornis
afwisselingen tussen depressie en manie
Manie
toestand met rusteloosheid, opwinding en overmatig zelfvertrouwen