5D – Module 2 – vocabulaire supplémentaire
Studied by 2 people
Learn
Practice Test
Spaced Repetition
Match
Flashcards1/79
Earn XP
Description and Tags
Flashcards for travel vocabulary in French
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
80 Terms
un voyageur, -euse
een reiziger
les vacances (pl.)
de vakantie
le carnet de voyage
het reisdagboek
la crème solaire
de zonnecrème
les lunettes de soleil (pl.)
de zonnebril
le maillot de bain
het zwempak
le tong
de slipper
la chaussure de randonnée
de wandelschoen, de bergschoen
se détendre
zich ontspannen
la destination
de bestemming
la détente
de ontspanning
le séjour
het verblijf
la saison
het seizoen
la chaleur
de warmte
le froid
de koude
l’hiver / en hiver
de winter / in de winter
le printemps / en printemps
de lente / in de lente
l’été / en été
de zomer / in de zomer
retourner de
terugkeren van
l’équilibre (m.)
het evenwicht
l’endurance (f.)
het uithoudingsvermogen
couper le souffle
de adem benemen
se reposer
uitrusten
l’appareil photo (m.)
het fototoestel
se vider l’esprit
het hoofd, de geest leegmaken
le quotidien
het dagelijks leven
le saut
de sprong
le débutant
de beginner
l’avancé
de gevorderde skiër
dépasser les limites
de grenzen verleggen
le divertissement
de ontspanning
ensoleillé
zonnig
le mode de transport
het vervoersmiddel
le vol
de vlucht
la restauration
de horeca
l’excursion (f.)
het uitstapje, de excursie
la campagne
het platteland
le confort
het comfort
confortable
comfortabel
être responsable de + subst.
verantwoordelijk zijn voor
les frais (m.)
de kosten
l’hôtel 3 étoiles (m.)
een 3-sterrenhotel
les vacances (f. pl.)
de vakantie
le guide
de gids
l’aller
de heenreis, de heenvlucht
le retour
de terugreis, de terugvlucht
l’aller-retour
de heen- en terugreis, de heen- en terugvlucht
le ticket/billet aller-retour
het heen-en terugticket
la compagnie aérienne
de luchtvaartmaatschappij
l’aéroport (m.)
de luchthaven
le quai
het perron
l’incontournable (m.)
de kern, het essentiële, het niet te missen iets
les draps (m.)
de lakens
occupé(e)
bezet
le courriel
de mail
être 4
met 4 zijn
le linge de lit
het beddengoed
le nettoyage
de schoonmaak
la culotte menstruelle
menstruatie ondergoed
des ciseaux (pl.)
de schaar
la poche de froid
een ijspak, een coldpack
la crème après-soleil
de aftersun
les gants (m.)
de handschoenen
enlever le bandage
het verband uitdoen
la plaie
de wonde
se casser + partie du corps
(een lichaamsdeel) breken
se blesser à
zich pijn doen aan, zich blesseren aan
appliquer
toedienen, aanbrengen
retirer
eruit trekken
la peau
de huid
piquer
prikken
le dentiste
de tandarts
la toux
de hoest
le rhume
de verkoudheid
gonflé(e)
gezwollen
foulé(e)
verstuikt
se fouler (le pied)
de voet verstuiken
la trousse de secours
de EHBO-kit
la grippe
de griep
la menstruation
de menstruatie