1/101
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Ecologie
de studie van de wederzijdse beïnvloeding tussen organismen onderling en tussen organismen en hun milieu.
ecosysteem
levensgemeenschap(pen) + bioto(o)p(en)
levensgemeenschap
een geheel van organismen van dezelfde en verschillende soorten die in hetzelfde milieu voorkomen en elkaar beïnvloeden
biotische factoren
abiotische factoren
niet-levende factoren die de levensgemeenschap beïnvloeden. vbn: hoeveelheid H2O, O2 en mineralen, temperatuur, neerslag, bodemtype, reliëf, zonlicht, wind, pH, …
biotoop
het gebied dat wordt ingenomen door een levensgemeenschap. Het heeft zijn specifieke abiotische factoren
habitat
de plaats die een organisme inneemt in de biotoop
niche
de specifieke functie van een organisme binnen haar habitat, in de biotoop
ecosysteem (definite)
dynamisch geheel van organismen en hun niet-levende omgeving die op een bepaald plaats ( = biotoop) een functionele eenheid vormen.
niet levende omgeving
biotoop, habitat, niche
beïnvloedt organismen met abiotische factoren
biotoop
beïnvloeden elkaar en de abiotische factoren van de biotoop
organismen
populatie
groep organismen van dezelfde soort
soort
kan onderling voortplanten
biosfeer
macroklimaat
een vrijwel eenzelfde klimaat dat binnen een groot gebied heerst
bioom
vegetatiegordel
bioom/vegetatiegordel
microklimaat
klein gebied dat wordt gekenmerkt door zijn eigen typische abiotische en biotische factoren
ecosysteemen
micro-, macroklimaten,…
organisatieniveau biosfeer
atoom, molecule, orgaan-cel, cel, orgaan, organisme, individu, populatie, levensgemeenschap, ecosysteem, bioom, biosfeer
samenstelling biosfeer (groot naar klein)
biosfeer, bioom, ecosysteem,biotoop met levensgemeenschap, habitat, niche
vegetatiezone
een bepaald gebied waar een bepaald type plantengroei domineert onder invloed van het klimaat
vegetatietype
het type plantengroei dat overheersend voorkomt in een bepaald gebied, en dit gebied is dan natuurlijk de vegetatiezone
evenwicht stabiele zoetwaterecosystemen
door gelijk van productie en afbraak van organische stoffen
zelfreinigend vermogen van water
afgestorven planten en dieren worden door aërobe bacteriën afbreken tot minerale (anorganische) stoffen voor planten
biodiversiteit
verscheidenheid aan soorten
determineren
de naam van organismen opzoeken
inventariseren
het tellen/schatten van soorten en hun verspreiding in een gebied
indicatorsoorten
soorten die door hun aan/afwezigheid informatie over et gebied kunnen geven
Niveau van ecosystemen
De mens beïnvloedt zo goed als alle ecosystemen op aarde
Natuurlijke ecosystemen
ecosystemen zonder invloed van mens b.v. zuidpoolgebied, hoge toppen van de Himalaya
Half-natuurlijke ecosystemen
ecosysteem waarbij fauna en flora zich spontaan gevestigd hebben, maar beïnvloed door menselijke activiteiten b.v. natuurreservaten; veel van deze zijn klein en liggen sterk verspreid
Kunstmatige ecosystemen
ecosysteem dat volledig door de mens gecreëerd is b.v. wegbermen → rozetplanten
tredplanten
laag-groeiende planten die veel licht nodig hebben bv paardebloem, madeliefje
genetisch niveau
het DNA van planten, hoe goed ze kunnen overleven met natuurlijke selectie
betreding
betreding door; grote dieren, mensen → verdichting+ verharding boden → minder ruimte voor H2O, O2 en mineralen/ meer weerstand voor plantenwortels bij het groeien
begrazing, vermesting & verzuring (1)
grote grazers → natuurgebieden →
VD begrazing:
opener karakter van landschap verder dichtgroeien van heide en duinen vermijden
meer diversiteit in plantensoorten
ND begrazing:
begrazing, vermesting & verzuring (2)
grote grazers → faeces → vermesting; nitraten en nitrieten in de bodem →
VD:
ND:
begrazing, vermesting & verzuring (3)
grote grazers → urine → verzuring :
door urinezuur
ammoniak (NH3) wordt door bodembacteriën omgezet in waterstofnitraat (HNO3)
→ sterfte van sommige planten en dieren
exoten
invasieve soorten; hebben geen natuurlijke vijanden → verdringen inheemse soorten → zorgt voor daling in biodiversiteit
Canadese Ganzen
eten massaal gras op bestemd voor o.a. koeien en vernietigen oogsten van landbouwers → grote hoeveelheid uitwerpselen:
inheemse dieren met negatieve invloed
B.v. bevers: - bouwen dammen zodat akkers en weide onder water lopen - eten kruiden, struiken, fruitbomen, landbouwgewassen
successie
opeenvolgende verandering van de vegetatie in tijd
dood plantenmateriaal
zorgt voor meer hummus
primaire successie
start vanuit een onbegroeid gebied zonder bodem- of humuslaag
opvolgende vegetatietypes successie
pioniersvegetaties, overgangsvegetaties, climaxvegetaties
pioniersvegetatie
vestigen zich als op een onbegroeide plaats, hoge tolerantiegrens, weerstand voor sterke abiotische factoren, meestal één jarigen, veel lichte zaden verspreid via de wind, kiemen zeer snel, groeien en bloeien, - klein wortelstelsel en groot bladoppervlak
waarom spelen moerasplanten een belangrijke rol in het verlandingsproces
afgestorven plantenmateriaal bezinkt tussen wortelstokken van moerasplanten in de ondiepe waterzone, het slib hoogt de bodem stelselmatig op.
boomsoorten
lichtbomen, schaduwbomen
verstoring successie door
natuur (omgewaaide boom), mens (bos afbranden)
stationair stadium ecosysteem
afremming successie , beheer door de mens -> stopt natuurlijk vegetatieproces
ecologisch bosbeheer
gestructureerd, selectief onderhoud/kappingen
pioniersvegetatie vb
Biestarwegras, klaproos, kamille, klein hoefblad, zandkool…
kenmerken pioniersvegetatie
Hoe komt het dat telkens nieuwe soorten zich in een bepaald gebied kunnen vestigen en bestaande soorten geleidelijk aan verdwijnen?
Planten veranderen telkens de groeiomstandigheden, waardoor andere soorten de aanwezige soorten wegconcurreren
verlanding van een zoetwaterplas
1 waterplanten → groeien onder moeilijke omstandigheden in de plas = pioniersvegetatie
2 oeverplanten → slib wordt gevormd door afgestorven plantenmateriaal, verlanding naar midden van plas, oeverplanten schuiven dus op
3 moerasplanten → vestigen zich op het deels verlande gebied
4 broekbos → climaxvegetatie: broekbos met wilgen en elzen
trofie
voedsel
trofische structuur
hiërarchie voedselrelaties -> bepalend voor energiedoorstroming en kringkringloop ecosysteem
volgorde hiërarchie (h -> l)
carnivoren, carnivoren, herbivoren, producenten
voorbeeld hiërarchie
gras, muis, slang, buizard
producenten
planten, 1e trofisch niveau
consumenten 1e orde
planteneters/herbivoren , 2e trofisch niveau
consumenten 2e orde
vleeseters/carnivoren, 3e trofisch niveau
consumenten 3e orde
vleeseters, 4e trofisch niveau
dode organismen waren
producenten, consumenten 1e, 2e, 3e,… orde
namen trofische niveaus
producenten, consumenten, reducenten
producenten (def)
organismen met bladgroenkorrels die aan fotosynthese doen en energiearme stoffen omzetten in energierijk voedsel, niet afhankelijk andere levende wezens voor voedsel (= autotrofe organismen), eerste trofisch niveau
autotroof
het kunnen vormen van eigen voedsel via fotosynthese
heterotroof
zich moeten voeden met andere organismen
halfparasieten
halen grondstoffen uit andere planten maar doen zelf aan fotosynthese
consumenten (def)
organismen die niet aan fotosynthese doen (hebben geen bladgroen) zijn (on)rechtstreeks afhankelijk van groene planten voor hun voeding (= heterotrofe organismen), behoren tot het tweede en volgende trofische niveaus
consumenten o.a. 1e orde
alleseters/omnivoren, voeden met plant + dierlijke voeding afhankelijk van omstandigheden
opruimers dode resten
detrivoren/afvaleters (consumentne)
voedselketen
volgorde voedselbron organismen
voedselweb
verschillende voedselketens in verbinding
trofisch niveau
plaats organisme voedselketen
reducenten/opruimers
breken dode resten tot anorganische stoffen (co², water zout) -> mineralisatie
vrijgekomen mineralen
opname producenten (schimmels, zwammen, …)
materiekringloop
kringloop van omzettingen energiearme anorganische stoffen tot energierijke organische stoffen (vorm materie verandert, geheel niet)
meerderheid microorganismen
producenten (omdat ze autotroof zijn)
kwantitatief
hoeveelheid volgens aantallen
voedselrelaties kwantitatief
piramide volgens, aantallen, biomassa, energie
piramide van aantallen
aantal individuen neemt af met elk niveau
piramide biomassa
totale droge massa per trofisch niveau (10% biomassa vorig niveau)
piramide energie
hoeveelheid energie (weergegeven in biomassa) Joule
energiestroom
belangrijk woordje
energieverlies energiestroom
celademhaling, uitwerpselen, afgestorven weefsel
functies water in organismen
korte watercyclus
lange watercyclus
afvloeiing
insijpeling → bodemvocht & grondwater
waterstromen terug de zee in
koolstofcyclus
fotosynthese
verbranding van voedingsstoffen via celademhaling
consumptie van voedsel
vorming van fossiele brandstoffen
verbranden van fossiele brandstoffen
stikstofcyclus
knolletjesbacteriën → stikstof → ammoniumverbindingen
producenten → nemen nitraat op uit de bodem → plantaardige eiwitten
consumenten → plantaardige eiwitten → dierlijke eiwitten
reducenten → eiwitten → ammonificatie
Nitrificerende bacteriën → nitriet + nitraat
energiestroom
energieverlies
Ecosysteemdiensten
goederen en diensten uit de natuur die de mens kan gebruiken
producerende; drinkbaar water, O2, steenkool
culturele; ontspanning
regulerende; strand + duinen bescherming stormvloeden
eutrofiëring
is de vergroting van de voedselrijkdom in met name water
waterverontreiniging → vissterfte
waterverontreiniging → eutrofiëren + waterbloei
biologisch concentratie-effect
chemische stoffen stapelen zich op → hogere concentratie, hogere voedselkringloop → langzame vergiftiging