1/87
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
normwaarde
bepaalde waarde van een factor in een organisme die moet worden gehandhaafd
dynamisch evenwicht
bepaalde factoren in een organisme schommelen rondom een bepaald evenwicht (de normwaarde)
regelkring
bestaat uit een sensor, een controlecentrum en een effector en zorgt voor het handhaven van een bepaalde normwaarde in een organisme
homeostase
het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen
negatieve terugkoppeling
(negatieve feedback)
regelkring waarin een toename van het resultaat een remming van het proces veroorzaakt
positieve terugkoppeling
(positieve feedback)
regelkring waarin een toename van het resultaat het proces versterkt
uitwendig milieu
omgeving van een organisme
inwendig milieu
wordt gevormd door het bloed en de weefselvloeistof van een organisme
signaalmoleculen
(signaalstoffen)
stoffen (bijvoorbeeld hormonen en neurotransmitters) die communicatie tussen cellen in een organisme mogelijk maken
receptoren
eiwitten in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden
doelwitcellen
cellen die receptoren bezitten waaraan bepaalde signaalmoleculen kunnen binden
hormonen
signaalmoleculen die door hormoonklieren worden afgegeven
endocriene klieren
klieren die hun product afgeven aan het bloed dat door de klier stroomt
exocriene klieren
klieren die hun product afgeven via een afvoerbuis
hormoonconcentratie
de concentratie van een hormoon in het bloed
hormoonstelsel
alle hormoonklieren in het lichaam
hypofyse
hormoonklier in de hersenen die verschillende hormonen produceert waarvan sommige de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden
Hypothalamus
gedeelte van de hersenen dat net boven de hypofyse ligt en de verbinding is tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel
doelwitorgaan
(hormoonstelsel)
orgaan waarvan de cellen receptoren bezitten waaraan bepaalde signaalmoleculen kunnen binden
groeihormoon (GH)
hormoon dat de groei en ontwikkeling regelt
oxytocine
hormoon dat het ontstaan van weeën aan het einde van de zwangerschap en tijdens de geboorte stimuleert, dat bij het zogen zorgt voor de melksecretie uit de melkklieren in de borsten en dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van een band tussen moeder en kind en tussen partners
antidiuretisch hormoon (ADH)
hormoon dat de resorptie van water in de nieren regelt bij de vorming van urine
schildklier
hormoonklier die thyroxine produceert; ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan
schildklierhormoon
(thyroxine)
hormoon dat de stofwisseling beïnvloedt en de groei en ontwikkeling bij kinderen stimuleert
eilandjes van Langerhans
endocriene cellen in de alvleesklier die hormonen produceren die ervoor zorgen dat de glucoseconcentratie in het bloed min of meer constant blijft
insuline
hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat het transport van glucose door celmembranen versnelt en stimuleert dat glucose in lever en spieren wordt omgezet in glycogeen
glucagon
hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat stimuleert dat glycogeen in lever en spieren wordt omgezet in glucose
bloedsuikerspiegel
glucoseconcentratie in het bloed
glycogeen
suiker die vooral in lever en spieren wordt opgeslagen
epo (erytropoëtine)
hormoon dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert
bijnier
‘kapje’ boven op de nieren; bestaat uit bijnierschors en bijniermerg
adrenaline
hormoon dat wordt geproduceerd door het bijniermerg en een snelle kortdurende werking heeft waardoor de verbranding wordt bevorderd en je snel kunt handelen in een situatie van stress
zenuwstelsel
stelsel dat je op grond van de bouw kunt indelen in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel; op grond van de functie kun je het indelen in het animale en autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel
centrale zenuwstelsel
bestaat uit de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersentam en het ruggenmerg
perifere zenuwstelsel
bestaat uit de zenuwen die alle delen van het lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel
animaal zenuwstelsel
deel van het zenuwstelsel dat vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam regelt
autonoom zenuwstelsel
(vegetatief zenuwstelsel)
deel van het zenuwstelsel dat vooral de werking van inwendige organen regelt
prikkel
invloed uit het milieu op een organisme waardoor in zintuigcellen impulsen ontstaan
impulsen
soort elektrische signalen die zenuwcellen kunnen ontvangen, geleiden en doorgeven
receptoren
(zintuigcellen)
cellen die prikkels opvangen uit het milieu en omzetten in impulsen
conductoren
zenuwcellen die impulsen geleiden
effectoren
spieren die reageren op impulsen door samen te trekken of te ontspannen en klieren die reageren op impulsen door stoffen af te scheiden
zenuwcellen
(neuronen)
cellen die impulsen geleiden en neurotransmitters afgeven
neurotransmitters
signaalmoleculen die worden afgegeven door zenuwcellen
dendriet
uitloper van een zenuwcel die impulsen ontvangt en naar het cellichaam toe geleidt
axon
uitloper van een zenuwcel die impulsen van het cellichaam af geleidt
myelineschede
ligt om (veel) axonen heen; bestaat uit de cellen van Schwann
cellen van Schwann
cellen die de myelineschede vormen die veel axonen omgeeft
synaps
spleet tussen het uiteinde van een axon van een zenuwcel en een doelwitcel waar een impuls van de ene cel naar de andere cel wordt doorgegeven
gevoelszenuwcel
(sensorische zenuwcel)
zenuwcel die impulsen geleidt van zintuigcellen (receptoren) naar het centrale zenuwstelsel
schakelcel
zenuwcel die impulsen geleidt binnen het centrale zenuwstelsel
bewegingszenuwcel
(motorische zenuwcel)
zenuwcel die impulsen geleidt van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren
zenuw
hierin liggen uitlopers van zenuwcellen bij elkaar
grote hersenen
deel van het centrale zenuwstelsel waar impulsen van zintuigen aankomen en worden vertaald in bewuste waarnemingen en waar nieuwe impulsen ontstaan
kleine hersenen
coördineren alle bewegingen van het lichaam
hersenschors
buitenste, grijze (sterk geplooide) gedeelte van de grote en de kleine hersenen
grijze stof
hierin bevinden zich de cellichamen van schakelzenuwcellen
merg
binnenste, witte gedeelte van de grote en kleine hersenen; binnenste grijze gedeelte van het ruggenmerg
witte stof
hierin liggen in de hersenen de uitlopers van schakelzenuwcellen
hersenstam
gedeelte tussen de grote hersenen en het ruggenmerg dat impulsen van de grote en kleine hersenen naar het ruggenmerg geleidt en omgekeerd
hersencentrum
plaats waar in de grote hersenen impulsen aankomen en worden verwerkt en waar impulsen kunnen ontstaan
gevoelscentrum
plaats in de grote hersenen waar impulsen van zintuigcellen aankomen en worden verwerkt
bewegingscentrum
plaats in de grote hersenen waar impulsen ontstaan voor bewegingen die je bewust wilt maken
centrum voor zien of gezichtscentrum
gevoelscentrum waarin impulsen afkomstig van je ogen aankomen en worden verwerkt zodat je kunt zien
ruggenmerg
ligt in het wervelkanaal en geleidt impulsen van zenuwen in de romp en ledematen naar de hersenen en omgekeerd
ruggenmergszenuwknopen
verdikkingen in de gevoelszenuwen vlak bij het ruggenmerg die worden gevormd door een opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwcellen
reflex
een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel
reflexboog
weg die impulsen afleggen bij een reflex
reactiesnelheid
tijd die nodig is om op een gebeurtenis te reageren
orthosympatisch zenuwstelsel
deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam activiteiten kan verrichten waar energie voor nodig is
parasympatisch zenuwstelsel
deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen
innerveren
alle organen in het lichaam zijn verbonden met zenuwen die de organen van impulsen kunnen voorzien
doelwitorgaan
(zenuwstelsel)
orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed
dubbele innervatie
het doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door een zenuw van het orthosympatische zenuwstelsel en een zenuw van het parasympatische zenuwstelsel
rustpotentiaal
de negatieve elektrische lading van –70 mV van het cytoplasma ten opzichte van de buitenkant van de zenuwcel bij alle zenuwcellen die geen impuls geleiden
ionenpomp
kan ionen tegen het concentratieverval in, de cel in of uit transporteren
natrium-kaliumpomp
ionenpomp in het celmembraan waarvan de transporteiwitten actief natriumionen de cel uit transporteren en kaliumionen de cel in transporteren met behulp van energie uit ATP
Na+-kanalen
ionkanalen in het celmembraan van een zenuwcel die Na+-ionen doorlaten
drempelwaarde
wanneer de elektrische lading van het cytoplasma in een zenuwcel afneemt tot ongeveer -50 mV en er een impuls ontstaat
actiefase
wanneer in een zenuwcel een impuls ontstaat doordat de binnenkant van het celmembraan van de zenuwcel door het transport van Na+-ionen de cel in een positieve lading krijgt van ongeveer +30 mV ten opzichte van de buitenkant
K+-kanalen
ionkanalen in het celmembraan van een zenuwcel die K+-ionen doorlaten
herstelfase
periode waarin een bepaald deel van het celmembraan niet of minder goed in staat is nieuwe impulsen te geleiden doordat de normale ionenverdeling nog niet is hersteld
alles-of-nietsprincipe
bij een heel zwakke prikkel kan een zenuwcel het verschil in elektrische lading van het celmembraan handhaven doordat er te weinig Na+-kanalen openen waardoor er onvoldoende Na+-ionen naar binnen kunnen stromen en de drempel van -50 mV niet wordt gehaald
prikkeldrempel
kleinste sterkte van een prikkel die een impuls veroorzaakt
impulssterkte
grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading van het celmembraan van een zenuwcel
impulsfrequentie
het aantal impulsen dat per tijdseenheid (per seconde) door een zenuwcel wordt geleid
sprongsgewijze impulsgeleiding
impuls ‘springt’ van insnoering naar insnoering bij een uitloper met een myelineschede doordat alleen bij de insnoeringen ionentransport plaatsvindt
impulsoverdracht
wanneer een impuls van de ene cel naar de andere cel wordt doorgegeven