H4 Begrippenlijst Thema 5 Regeling

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
0.0(0)
full-widthCall Kai
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
GameKnowt Play
Card Sorting

1/87

encourage image

There's no tags or description

Looks like no tags are added yet.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

88 Terms

1
New cards

normwaarde

bepaalde waarde van een factor in een organisme die moet worden gehandhaafd

2
New cards

dynamisch evenwicht

bepaalde factoren in een organisme schommelen rondom een bepaald evenwicht (de normwaarde)

3
New cards

regelkring

bestaat uit een sensor, een controlecentrum en een effector en zorgt voor het handhaven van een bepaalde normwaarde in een organisme

4
New cards

homeostase

het in stand houden van een dynamisch evenwicht in het inwendige milieu van organismen

5
New cards

negatieve terugkoppeling

(negatieve feedback)

regelkring waarin een toename van het resultaat een remming van het proces veroorzaakt

6
New cards

positieve terugkoppeling

(positieve feedback)

regelkring waarin een toename van het resultaat het proces versterkt

7
New cards

uitwendig milieu

omgeving van een organisme

8
New cards

inwendig milieu

wordt gevormd door het bloed en de weefselvloeistof van een organisme

9
New cards

signaalmoleculen

(signaalstoffen)

stoffen (bijvoorbeeld hormonen en neurotransmitters) die communicatie tussen cellen in een organisme mogelijk maken

10
New cards

receptoren

eiwitten in het celmembraan, het cytoplasma of de celkern, waaraan een specifiek molecuul kan binden

11
New cards

doelwitcellen

cellen die receptoren bezitten waaraan bepaalde signaalmoleculen kunnen binden

12
New cards

hormonen

signaalmoleculen die door hormoonklieren worden afgegeven

13
New cards

endocriene klieren

klieren die hun product afgeven aan het bloed dat door de klier stroomt

14
New cards

exocriene klieren

klieren die hun product afgeven via een afvoerbuis

15
New cards

hormoonconcentratie

de concentratie van een hormoon in het bloed

16
New cards

hormoonstelsel

alle hormoonklieren in het lichaam

17
New cards

hypofyse

hormoonklier in de hersenen die verschillende hormonen produceert waarvan sommige de werking van andere hormoonklieren beïnvloeden

18
New cards

Hypothalamus

gedeelte van de hersenen dat net boven de hypofyse ligt en de verbinding is tussen het zenuwstelsel en het hormoonstelsel

19
New cards

doelwitorgaan

(hormoonstelsel)

orgaan waarvan de cellen receptoren bezitten waaraan bepaalde signaalmoleculen kunnen binden

20
New cards

groeihormoon (GH)

hormoon dat de groei en ontwikkeling regelt

21
New cards

oxytocine

hormoon dat het ontstaan van weeën aan het einde van de zwangerschap en tijdens de geboorte stimuleert, dat bij het zogen zorgt voor de melksecretie uit de melkklieren in de borsten en dat verantwoordelijk is voor het ontstaan van een band tussen moeder en kind en tussen partners

22
New cards

antidiuretisch hormoon (ADH)

hormoon dat de resorptie van water in de nieren regelt bij de vorming van urine

23
New cards

schildklier

hormoonklier die thyroxine produceert; ligt in de hals, voor het strottenhoofd, tegen de luchtpijp aan

24
New cards

schildklierhormoon

(thyroxine)

hormoon dat de stofwisseling beïnvloedt en de groei en ontwikkeling bij kinderen stimuleert

25
New cards

eilandjes van Langerhans

endocriene cellen in de alvleesklier die hormonen produceren die ervoor zorgen dat de glucoseconcentratie in het bloed min of meer constant blijft

26
New cards

insuline

hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat het transport van glucose door celmembranen versnelt en stimuleert dat glucose in lever en spieren wordt omgezet in glycogeen

27
New cards

glucagon

hormoon uit de cellen van de eilandjes van Langerhans dat stimuleert dat glycogeen in lever en spieren wordt omgezet in glucose

28
New cards

bloedsuikerspiegel

glucoseconcentratie in het bloed

29
New cards

glycogeen

suiker die vooral in lever en spieren wordt opgeslagen

30
New cards

epo (erytropoëtine)

hormoon dat de productie van rode bloedcellen in het rode beenmerg stimuleert

31
New cards

bijnier

‘kapje’ boven op de nieren; bestaat uit bijnierschors en bijniermerg

32
New cards

adrenaline

hormoon dat wordt geproduceerd door het bijniermerg en een snelle kortdurende werking heeft waardoor de verbranding wordt bevorderd en je snel kunt handelen in een situatie van stress

33
New cards

zenuwstelsel

stelsel dat je op grond van de bouw kunt indelen in het centrale zenuwstelsel en het perifere zenuwstelsel; op grond van de functie kun je het indelen in het animale en autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel

34
New cards

centrale zenuwstelsel

bestaat uit de grote hersenen, de kleine hersenen, de hersentam en het ruggenmerg

35
New cards

perifere zenuwstelsel

bestaat uit de zenuwen die alle delen van het lichaam verbinden met het centrale zenuwstelsel

36
New cards

animaal zenuwstelsel

deel van het zenuwstelsel dat vooral de bewuste reacties en de houding en beweging van het lichaam regelt

37
New cards

autonoom zenuwstelsel

(vegetatief zenuwstelsel)

deel van het zenuwstelsel dat vooral de werking van inwendige organen regelt

38
New cards

prikkel

invloed uit het milieu op een organisme waardoor in zintuigcellen impulsen ontstaan

39
New cards

impulsen

soort elektrische signalen die zenuwcellen kunnen ontvangen, geleiden en doorgeven

40
New cards

receptoren

(zintuigcellen)

cellen die prikkels opvangen uit het milieu en omzetten in impulsen

41
New cards

conductoren

zenuwcellen die impulsen geleiden

42
New cards

effectoren

spieren die reageren op impulsen door samen te trekken of te ontspannen en klieren die reageren op impulsen door stoffen af te scheiden

43
New cards

zenuwcellen

(neuronen)

cellen die impulsen geleiden en neurotransmitters afgeven

44
New cards

neurotransmitters

signaalmoleculen die worden afgegeven door zenuwcellen

45
New cards

dendriet

uitloper van een zenuwcel die impulsen ontvangt en naar het cellichaam toe geleidt

46
New cards

axon

uitloper van een zenuwcel die impulsen van het cellichaam af geleidt

47
New cards

myelineschede

ligt om (veel) axonen heen; bestaat uit de cellen van Schwann

48
New cards

cellen van Schwann

cellen die de myelineschede vormen die veel axonen omgeeft

49
New cards

synaps

spleet tussen het uiteinde van een axon van een zenuwcel en een doelwitcel waar een impuls van de ene cel naar de andere cel wordt doorgegeven

50
New cards

gevoelszenuwcel

(sensorische zenuwcel)

zenuwcel die impulsen geleidt van zintuigcellen (receptoren) naar het centrale zenuwstelsel

51
New cards

schakelcel

zenuwcel die impulsen geleidt binnen het centrale zenuwstelsel

52
New cards

bewegingszenuwcel

(motorische zenuwcel)

zenuwcel die impulsen geleidt van het centrale zenuwstelsel naar spieren en klieren

53
New cards

zenuw

hierin liggen uitlopers van zenuwcellen bij elkaar

54
New cards

grote hersenen

deel van het centrale zenuwstelsel waar impulsen van zintuigen aankomen en worden vertaald in bewuste waarnemingen en waar nieuwe impulsen ontstaan

55
New cards

kleine hersenen

coördineren alle bewegingen van het lichaam

56
New cards

hersenschors

buitenste, grijze (sterk geplooide) gedeelte van de grote en de kleine hersenen

57
New cards

grijze stof

hierin bevinden zich de cellichamen van schakelzenuwcellen

58
New cards

merg

binnenste, witte gedeelte van de grote en kleine hersenen; binnenste grijze gedeelte van het ruggenmerg

59
New cards

witte stof

hierin liggen in de hersenen de uitlopers van schakelzenuwcellen

60
New cards

hersenstam

gedeelte tussen de grote hersenen en het ruggenmerg dat impulsen van de grote en kleine hersenen naar het ruggenmerg geleidt en omgekeerd

61
New cards

hersencentrum

plaats waar in de grote hersenen impulsen aankomen en worden verwerkt en waar impulsen kunnen ontstaan

62
New cards

gevoelscentrum

plaats in de grote hersenen waar impulsen van zintuigcellen aankomen en worden verwerkt

63
New cards

bewegingscentrum

plaats in de grote hersenen waar impulsen ontstaan voor bewegingen die je bewust wilt maken

64
New cards

centrum voor zien of gezichtscentrum

gevoelscentrum waarin impulsen afkomstig van je ogen aankomen en worden verwerkt zodat je kunt zien

65
New cards

ruggenmerg

ligt in het wervelkanaal en geleidt impulsen van zenuwen in de romp en ledematen naar de hersenen en omgekeerd

66
New cards

ruggenmergszenuwknopen

verdikkingen in de gevoelszenuwen vlak bij het ruggenmerg die worden gevormd door een opeenhoping van cellichamen van gevoelszenuwcellen

67
New cards

reflex

een vaste, snelle, onbewuste reactie op een bepaalde prikkel

68
New cards

reflexboog

weg die impulsen afleggen bij een reflex

69
New cards

reactiesnelheid

tijd die nodig is om op een gebeurtenis te reageren

70
New cards

orthosympatisch zenuwstelsel

deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam activiteiten kan verrichten waar energie voor nodig is

71
New cards

parasympatisch zenuwstelsel

deel van het autonome (of vegetatieve) zenuwstelsel dat de organen zodanig beïnvloedt dat het lichaam in een toestand van rust en herstel kan komen

72
New cards

innerveren

alle organen in het lichaam zijn verbonden met zenuwen die de organen van impulsen kunnen voorzien

73
New cards

doelwitorgaan

(zenuwstelsel)

orgaan dat door een bepaald deel van het centrale zenuwstelsel wordt beïnvloed

74
New cards

dubbele innervatie

het doelwitorgaan wordt geïnnerveerd door een zenuw van het orthosympatische zenuwstelsel en een zenuw van het parasympatische zenuwstelsel

75
New cards

rustpotentiaal

de negatieve elektrische lading van –70 mV van het cytoplasma ten opzichte van de buitenkant van de zenuwcel bij alle zenuwcellen die geen impuls geleiden

76
New cards

ionenpomp

kan ionen tegen het concentratieverval in, de cel in of uit transporteren

77
New cards

natrium-kaliumpomp

ionenpomp in het celmembraan waarvan de transporteiwitten actief natriumionen de cel uit transporteren en kaliumionen de cel in transporteren met behulp van energie uit ATP

78
New cards

Na+-kanalen

ionkanalen in het celmembraan van een zenuwcel die Na+-ionen doorlaten

79
New cards

drempelwaarde

wanneer de elektrische lading van het cytoplasma in een zenuwcel afneemt tot ongeveer -50 mV en er een impuls ontstaat

80
New cards

actiefase

wanneer in een zenuwcel een impuls ontstaat doordat de binnenkant van het celmembraan van de zenuwcel door het transport van Na+-ionen de cel in een positieve lading krijgt van ongeveer +30 mV ten opzichte van de buitenkant

81
New cards

K+-kanalen

ionkanalen in het celmembraan van een zenuwcel die K+-ionen doorlaten

82
New cards

herstelfase

periode waarin een bepaald deel van het celmembraan niet of minder goed in staat is nieuwe impulsen te geleiden doordat de normale ionenverdeling nog niet is hersteld

83
New cards

alles-of-nietsprincipe

bij een heel zwakke prikkel kan een zenuwcel het verschil in elektrische lading van het celmembraan handhaven doordat er te weinig Na+-kanalen openen waardoor er onvoldoende Na+-ionen naar binnen kunnen stromen en de drempel van -50 mV niet wordt gehaald

84
New cards

prikkeldrempel

kleinste sterkte van een prikkel die een impuls veroorzaakt

85
New cards

impulssterkte

grootte van de verandering die optreedt in de elektrische lading van het celmembraan van een zenuwcel

86
New cards

impulsfrequentie

het aantal impulsen dat per tijdseenheid (per seconde) door een zenuwcel wordt geleid

87
New cards

sprongsgewijze impulsgeleiding

impuls ‘springt’ van insnoering naar insnoering bij een uitloper met een myelineschede doordat alleen bij de insnoeringen ionentransport plaatsvindt

88
New cards

impulsoverdracht

wanneer een impuls van de ene cel naar de andere cel wordt doorgegeven