1/61
m.b.v. ChatGPT
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Geef aan welke invloed renaissance en humanisme hadden op de verandering van het mens- en wereldbeeld in de 15de en 16de eeuw.
De renaissance en het humanisme brachten een verschuiving van een theocentrisch naar een meer antropocentrisch perspectief. Het humanisme, geïnspireerd door Petrarca en zijn volgelingen, benadrukte de waardigheid en vrijheid van de mens en herwaardeerde de studia humanitas (retorice, poëzie, geschiedenis, ethiek). Filosofie werd een praktische levenswijsheid in plaats van een scholastisch systeem. De herontdekking van Griekse en Latijnse teksten verbreedde de horizon van het denken en bevorderde historisch bewustzijn. Het nieuwe mensbeeld legde de nadruk op individuele zelfontplooiing en creativiteit.
Waarom zocht een renaissancefilosoof als Ficino inspiratie bij Plato eerder dan bij Aristoteles?
Ficino zag in Plato een bron van transcendentie en mystieke wijsheid. Aristoteles was in de scholastiek te zeer verbonden met een rationele bewijsvoering voor geloofswaarheden. Plato’s ideeënleer sloot beter aan bij het nominalistische scepticisme (Ockham) en de overtuiging dat God niet door rede, maar enkel door geloof en liefde gekend kan worden. Ficino’s Theologica Platonica benadrukte dat het goddelijke licht niet door de rede, maar door een vroom leven wordt ervaren.
Wat was de betekenis van het nominalisme van Ockham voor de verhouding tussen geloof en rede in de laat-scholastieke filosofie?
Volgens Ockham zijn algemene begrippen slechts namen, zonder realiteit buiten de geest. God kan niet door rationele redenering bewezen worden; geloof berust op intuïtie en ingeving. Daarmee scheidde hij rede en geloof fundamenteel: de rede kan enkel logische zekerheden leveren, maar geen metafysische. Dit brak de harmonie van Thomas van Aquino en effende de weg naar fideïsme en religieus scepticisme.
Hoe belichaamt het denken van Pico della Mirandola het mensbeeld van de renaissance?
In zijn Rede over de menselijke waardigheid stelt Pico dat de mens geen vast plaats heeft in de kosmos: hij kan zichzelf verheffen tot het goddelijke of afdalen tot dierlijkheid. Daarmee krijgt de mens vrijheid en creatieve macht die in de middeleeuwen ondenkbaar was. Dit antropocentrische mensbeeld benadrukt vrije wil, rede en zelfverwerklijking. Pico verbindt christelijke scholastiek met platonisme en kabbala, wat de openheid en pluraliteit van de renaissance typeert.
In welke zin belichamen Erasmus en Justus Lipsius de geest van het humanisme?
Erasmus: verdedigde een historisch-kritische lezing van de Bijbel, schreef Lof der Zotheid, en stelde filosofie voor als praktische levenswijsheid. Hij combineerde filologische eruditie met een christelijk ideaal van verdraagzaamheid.
Lipsius: voegde het stoïcisme toe als levensleer in De Constantia, zocht morele standvastigheid in een tijd van religieuze en politieke onrust. Beide belichaamden de humanistische waarden van kritische terugkeer naar de bronnen, historische zin, en de verbinding van geleerdheid met levenskunst.
Luther wou het Christendom herbronnen en verdedigde het belang van het individu in de geloofsbeleving. Leg uit.
Luther verwierp de scholastiek en de kerkelijke hiërarchie: redding kwam niet via priesters of sacramenten, maar via het persoonlijke geloof in Gods genade (sola fide). Door de Bijbel te vertalen in het Duits maakte hij de Schrift toegankelijk voor iedere gelovige. Zo stond de individuele gewetensrelatie met God centraal, wat leidde tot een innerlijke, verinnerlijkte vorm van christendom.
Wat verstond Calvijn onder de predestinatieleer? In welke zin weerspiegelt deze leer de idee van een ‘onkenbare’ God?
Calvijn verdedigde de predestinatie: God heeft van eeuwigheid bepaald wie verlost wordt en wie verdoemd. De mens kan hier niets aan veranderen; goede werken of sacramenten zijn zinloos als bewijs van verdienste. Deze leer weerspiegelt het idee van een Deus absconditus: een God die ondoorgrondelijk en onkenbaar is. Voor de gelovige rest enkel vertrouwen, discipline en een deugdzaam leven.
Hoe zou je de ‘geest van het protestantisme’ karakteriseren?
De protestantse geest is doordrongen van ernst, individualisme en een focus op het innerlijke geweten. Het gaat om een directe verhouding tussen individu en God, zonder kerkelijke bemiddeling. Het mensbeeld is pessimistisch (erfzonde, verdorven wil), maar tegelijk schept dit ruimte voor persoonlijke Bijbellezing en subjectieve geloofsinterpretatie. Arbeid en plichtsbesef worden tekenen van geloofsstandvastigheid, wat later door Weber werd beschreven als de wortel van de kapitalistische arbeidstechniek.
Zowel Luther als Jansenius waren sterk beïnvloed door Augustinus. Leg uit.
Augustinus benadrukte de erfzonde en de verdorven wil van de mens. Luther nam dit over: de mens is radicaal afhankelijk van Gods genade. Jansenius schreef in zijn Augustinus iets gelijkaardigs: de mens kan zichzelf niet redden, enkel Gods voorbeschikking bepaalt wie verlost wordt. Beiden erfden Augustinus’ visie op de almacht van God en de beperktheid van de menselijke wil.
Waarom bloeide in de renaissance de interesse in het scepticisme? Leg uit aan de hand van de figuur van Montaigne.
Door de religieuze oorlogen en de crisis van de scholastiek groeide behoefte aan praktische levenswijsheid. Montaigne, geïnspireerd door Phyrro en Sextus Empiricus, gebruikte twijfel niet als middel om zekerheid te vinden, maar als levenshouding. In zijn Essais verkende hij het zelf, het gewone leven en de relativiteit van overtuigingen. Zo bood het scepticisme een tegenwicht tegen dogmatisme en fanatisme.
Hoe ziet Blaise Pascal de verhouding tussen geloof en rede?
Pascal verwierp het cartesiaanse rationalisme. In de Pensées stelt hij dat het geloof niet via de rede bewezen wordt: “het hart heeft zijn redenen die de rede niet kent”. Hij verdedigde fideïsme en benadrukte dat geloof gebaseerd is op intuïtie en overgave. Zijn gok-argument ondersteunt de gelovige in zijn keuze: geloven is altijd rationeel voordeliger. Maar doorslaggevend blijft voor Pascal de mystieke ervaring en de persoonlijke overgave aan God van Abraham, niet aan God van de filosofen.
Leg uit: de mechanisering van het wereldbeeld ging samen met een nieuw soort antropocentrisme.
De natuur werd vanaf Copernicus en Galilei begrepen als materie-in-beweging, mathematisch beschrijfbaar en zonder intrinsieke doelgerichtheid. Dit leek de mens te marginaliseren. Tegelijk werd de mens juist centraal als waarnemer en berekenaar: hij kon de natuurwetmatigheden ontdekken en gebruiken voor techniek en vooruitgang. Zo ontstond een antropocentrisme gebaseerd op rede en wetenschap, niet op theologie.
Schets het belang van de bevindingen van Copernicus, Galilei en Newton op het ontstaan van het nieuwe wereldbeeld.
Copernicus: heliocentrisch model; de aarde verloor haar kosmische centrale positie.
Galilei: universele zwaartekracht en wetten van de mechanica in Principia Mathematica.
Samen markeerden zij de triomf van een mathematisch-mechanisch wereldbeeld, dat de basis werd van de moderne natuurwetenschap.
Waarom groeide in het tijdperk van renaissance en humanisme de aandacht voor het atomisme van Epicurus en Democritus?
Het atomisme bood een naturalistisch alternatief voor scholastische substanties en vormen. Galilei en Gassendi grepen erop terug om de natuur te begrijpen als opgebouwd uit deeltjes in beweging. Dit paste bij het empirisme en het mechanische wereldbeeld. Het atomisme gaf ook steun aan een meer seculiere en immanente kijk op de natuur.
Leg uit wat Galilei verstond onder het verschil tussen primaire en secundaire kwaliteiten van de materiële wereld. Waarom is dit zo belangrijk voor het wetenschappelijk denken?
Primaire kwaliteiten (vorm, omvang, beweging, getal) zijn objectief en wiskundig meetbaar. Secundaire kwaliteiten (kleur, geur, smaak) bestaan enkel in de waarnemer. Voor Galilei kan wetenschap zich alleen richten op primaire kwaliteiten. Zo werd objectieve, kwantitatieve kennis de norm van de moderne wetenschap.
Wat verstaat Francis Bacon onder idola? Waarom moeten ze volgens hem worden bestreden?
Bacon noemt vier idola (drogbeelden):
Stam (gemeenschappelijke menselijke beperkingen),
Grot (individuele vooroordelen),
Markt (taalverwarring),
Theater (dogmatische systemen).
Deze vervormen onze waarneming en moeten via inductieve methoden en empirisch onderzoek overwonnen worden. Alleen zo kan ware wetenschap ontstaan.
Deze beelden zijn vergankelijke en onjuiste voorstellingen van de werkelijkheid die de menselijke geest vervormen en het verkrijgen van wetenschappelijke kennis in de weg staan.
In welke zin houdt de politieke filosofie van Thomas Hobbes een radicale kritiek op het Aristotelische wereldbeeld?
Aristoteles zag de mens als een sociaal wezen dat zijn vervulling vindt in de polis.
Hobbes daarentegen beschouwde de mens als een egoïstisch individu gedreven door zelfbehoud en macht. Zonder sterke staat heerst een “oorlog van allen tegen allen”. Politieke orde is geen natuurlijke gemeenschap, maar een kunstmatige constructie (Leviathan). Hobbes vervangt zo Aristoteles’ teleologisch mensbeeld door een mechanistisch en contractueel mensbeeld.
Renaissance
Letterlijk “wedergeboorte”: heropleving van de klassieke Oudheid in de 14de-16de eeuw, vooral in Italië
Kenmerken: herontdekking van antieke teksten, aandacht voor kunst, individu, natuur en historisch bewustzijn.
Filosofisch: overgang van theocentrisme naar antropocentrisme
Humanisme
Intellectuele beweging, geen strikt filosofisch systeem.
Centraal: studia humanitas (retorica, poëzie, geschiedenis, moraalfilosofie)
Filosofie als praktische levenswijsheid, losser van scholastiek en theologie.
Petrarca
“Vader van het humanisme”.
Beschouwde middeleeuwen als een donkere tijd.
Pleitte voor terugkeer naar Cicero en de klassieke retorica als vorming van de vrije burger.
Marsilio Finici (1433-1499)
Florentijnse filosoof, hoofd van de Platonic Academy.
Vertaler van Plato en Plotinus.
Theologica Platonica: pleit voor platonische interpretatie van christendom (immortaliteit van de ziel, transcendent licht).
Theologica Platonica
hoofdwerk van Ficino
Betekent: God en ziel zijn bovenzinnelijk; de rede kan dit niet volledig vatten, enkel geloof en liefde openen toegang.
Pico della Mirandola (1463-1494)
leerling van Ficino, schreef Rede over de menselijke waardigheid.
Mens als vrij wezen zonder vaste plaats in de kosmos.
Symbool van antropocentrisme en pluralistische wijsheid van renaissance.
Rede over de menselijke waardigheid
Oratie (1486).
Beklemtoont vrije wil en creatieve zelfontplooiing.
“Manifest” van het renaissance-mensbeeld.
Savonarola (1452-1498)
Dominicaanse monnik, criticus van moreel verval in Florence.
Vriend van Pico, maar veel strenger.
Symboliseert de spanning tussen humanisme en religieus fanatisme.
Pietro Pomponazzi (1462-1525)
Aristotelisch filosoof, geneeskundige.
De immortalite animae: onsterfelijkheid van de ziel kan niet bewezen worden.
Legt scheiding tussen filosofie (redelijkheid) en theologie (geloof).
De immortalitate animae
boek van Pomponazzi.
Kritiek op scholastieke opvatting van de ziel.
Voorbeeld van verzelfstandiging van filosofie tegenover theologie.
Bernardino Telesio (1508-1588)
Stichter van Academie van Consenza.
De rerum natura: de natuur verklaard via warmte en koude; nadruk op empirische observatie.
Door Bacon geroemd als voorloper van empirisme; invloedrijk voor Spinoza.
Niccolo Machiavelli (1469-1527)
Florentijns staatsdenker.
Il Principe (1513), Discorsi.
Politiek losgemaakt van moraal en religie: macht als hoogste doel.
Il Principe
Handboek voor vorsten (Machiavelli).
Macht behouden is belangrijker dan christelijke moraal.
Introduceert “virtu” (daadkracht) en “fortuna” (lot).
Discorsi
Reflecties over Romeinse republiek (Machiavelli).
Pleidooi voor republikeinse deugd en burgerlijke vrijheid.
Desiderius Erasmus (1466-1536)
Groot humanist uit de Nederlanden.
Schrijver van Lof der zotheid.
Publiceerde kritisch Nieuwe Testament (Griekse bronnen).
Voorstander van verdraagzaamheid en innerlijk geloof.
Lof der Zotheid
Satire (1511, Erasmus) op kerkelijke en maatschappelijke misstanden.
Populair werk dat humanistische geest belichaamt.
Justus Lipsius (1547-1606)
Humanist uit de Lage Landen, groot latinist.
Stoïcisme als levensleer in De Constantia.
Zocht rust en morele standvastigheid te midden van religieuze twisten.
De Constantia
Werk van Lipsius.
Stoïcijnse wijsheid als remedie tegen onrustige tijden.
Thomas More (1478-1535)
Engelse humanist, vriend van Erasmus.
Schrijver van Utopia: beschrijving van ideale samenleving.
Onthoofd omdat Hendrik VIII’s breuk met Rome weigerde te steunen.
Utopia
Boek (1516, Thomas More)
Beschrijft ideale rationele staat.
Belangrijke schakel in de traditie van de politiek filosofie
Luther (1483-1546)
Initiator van de Reformatie.
95 stellingen (1517), vertaling van de Bijbel in het Duits.
Genadeleer: redding enkel door geloof, niet door werken.
Institutio Religionis Christianae
Hoofdwerk van Calvijn (1536).
Systematische uiteenzetting van de protestantse leer, incl. predestinatie.
Calvijn (1509-1564)
Frans-Zwitsers hervormer.
Predestinatieleer (Gods voorbeschikking).
Stichter van calvinisme, invloedrijk in Nederland en Zwitserland.
Reformatie
Hervormingsbeweging tegen misbruiken in katholieke kerk.
Start met Luther (1517).
Gevolg: breuk in Westers christendom, ontstaan protestantse kerken.
Contrareformatie
Reactie van katholieke kerk op reformatie.
Concilie van Trente (1545-1563).
Hervorming en herbronning, maar ook bestrijding van protestantisme.
Jansenisme
Katholieke stroming, geïnspireerd door Augustinus en Jansenius.
Beklemtoonde menselijke afhankelijkheid van Gods genade.
In conflict met paus en jezuïeten.
Jansenius (1585-1638)
Cornelius Jensenius, bisschop van Ieper.
Boek Augustinus: predestinatie en erfzonde centraal.
Wordt door paus veroordeeld als dwaalleer.
Augustinus (354-430)
Kerkvader, bisschop van Hippo.
Leer over erfzonde, genade en verdorven wil.
Grote invloed op Luther, Calvijn en Jansenius.
Barok
Kunst- en cultuurstijl (17de eeuw).
Religieus geïnspireerd: dramatisch, emotioneel, groots.
Drukt spanning uit tussen immanentie en transcendentie (bv. Bernini, Rubens).
Michel de Montaigne (17de eeuw)
Franse edelman, auteur van Essais.
Belichaamt renaissance-scepticisme.
Twijfel als levenshouding, praktische wijsheid en zelfonderzoek.
Les Essais
Montaignes hoofdwerk.
Persoonlijke reflecties, sceptisch, relativerend.
Grondtekst van modern zelfbewustzijn.
Blaise Pascal (1623-1662)
Frans wiskundige en filosoof.
Pensées: existentiële en religieuze reflecties.
Fideïst: geloof boven rede. Bekend om “gok-argument”.
Les Pensées
Fragmentarisch werk, verzameld na Pascals dood.
Beklemtoont beperktheid van rede en noodzaak van geloof.
Fideïsme
Stelling dat geloof niet kan of hoeft bewezen te worden door rede.
Voorbeelden: Pascal, Luther, sceptici.
Copernicus (1473-1543)
Astronoom, formuleerde heliocentrisch model.
Grondlegger van de wetenschappelijke revolutie.
Galilei (1564-1642)
Natuurkundige en astronoom.
Telescoopobservaties, verdedigde Copernicus.
Dialoog over de twee wereldsystemen.
Primaire vs. secundaire kwaliteiten.
Dialoog over twee wereldsystemen
Galilei’s werk (1632).
Vergelijking Prolemaeïsch (aarde-centrisch) en Copernicaans (zon-centrisch) systeem.
Leidde tot veroordeling door kerk.
Isaac Newton (1642-1727)
Engelse natuurkundige.
Principia Mathematica: wetten van beweging en zwaartekracht.
Voltooit de mechanisering van het wereldbeeld.
Philosophiae Naturalis Principia Mathematica
Newtons hoofdwerk (1687).
Universele natuurwetten, mathematisch geformuleerd.
Gassendi (1592-1655)
Franse filosoof, priester en wetenschapper.
Combineerde christendom met atomisme van Epicurus.
Invloedrijk voor de empirische wetenschap.
Atomisme
Filosofie van Democritus en Epicurus: alles bestaat uit ondeelbare deeltjes.
In de 17de eeuw hernomen door Galilei, Gassendi en later Newton.
Giordiano Bruno (1548-1600)
Italiaans filosoof, beïnvloed door hermetisme en Copernicus
Leerde oneindigheid van het heelal en veelheid van werelden.
Ter dood gebracht door inquisitie.
Francis Bacon (1561-1626)
Engelse filosoof, “vader van de moderne wetenschap”.
Novum Organon: pleidooi voor inductie en empirisch onderzoek.
Introduceerde de idola.
Novum Organon
Werk (1620, Bacon).
Nieuwe methode van kennis: observatie en experiment, tegenover Aristoteles’ syllogismen.
Leviathan
Hoofdwerk van Thomas Hobbes (1651).
Politieke filosofie: mens = egoïstisch en conflictueus; sterke staat nodig.
Staatsmacht als “dier Leviathan”, garant voor vrede.