1/205
Looks like no tags are added yet.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
|---|
No study sessions yet.
sociologische theorie
Het geheel van concepten en conceptuele kaders dat wordt gebruikt om de veellaagse, empirische patronen en onderliggende processen in de samenleving te begrijpen en te verklaren.
concepten
Specifieke ideeën over de sociale wereld, gedefinieerd en uitgewerkt door een bepaalde theoreticus of denkschool.
conceptueel kader
De relatief samenhangende set van ideeën of concepten die een theoreticus gebruikt om een bepaald perspectief op het sociale leven uit te werken.
pluralistisch
Het gelijktijdig bestaan van, en de wederzijdse betrokkenheid tussen, diverse stromingen van denken en onderzoek.
Macro
Analytische focus op grootschalige sociale structuren (bv. kapitalisme) en processen (bv. klassenongelijkheid).
sociale structuren
Vormen van sociale organisatie (bv. kapitalisme, bureaucratie, gender) in een samenleving die sociaal gedrag beperken en structureren.
Micro
Analytische focus op kleinschalige, interpersoonlijke interactie en interactie in kleine groepen.
cultuur
Overtuigingen, rituelen, ideeën, wereldbeelden en manieren van doen.
Agency (handelingsvermogen)
Individuen, groepen en andere collectiviteiten die autonomie uitoefenen tegenover sociale instituties, structuren en culturele verwachtingen.
klassieke theorie
De ideeën en kaders geschetst door de grondleggers van de sociologie (Marx, Durkheim, Weber, Martineau).
Canon
Gevestigd geheel van kernkennis/ideeën in een bepaald vakgebied.
hedendaagse theorie
De opvolgende theorieën die voortbouwen op en in gesprek gaan met de klassieke theorie.
Verlichting
18e eeuwse filosofische beweging die de nadruk legde op de menselijke rede, wetenschappelijke rationaliteit en vooruitgang, en niet rationele overtuigingen (zoals monarchie) verwierp.
democratie
Politieke structuur gebaseerd op het ethos dat alle individuen, begiftigd met rede, gelijk zijn en recht hebben op deelname aan het bestuur.
rede
Het menselijk vermogen om na te denken, kennis te creëren en te evalueren, en eigen ervaringen en context te beoordelen.
rationaliteit
Nadruk op de autoriteit van de rede bij het evalueren van verklaringen van de werkelijkheid.
onvervreembare rechten
Verlichtingsgeloof dat alle individuen van nature rechten hebben om volledig deel te nemen aan de samenleving (bv. vrijheid van meningsuiting).
utilitarisme
Idee dat rationele, eigenbelang nastrevende individuen handelingen evalueren op basis van hun nut of waarde.
wetenschappelijke redenering
Nadruk op het ontdekken van kennis door empirische data en systematische analyse in plaats van geloof of filosofie.
empirisme
Gebruik van bewijs of data bij het beschrijven en analyseren van de samenleving.
positivistisch
Het idee dat sociologie als wetenschap dezelfde methoden kan gebruiken als natuurwetenschappen, gericht op observeerbare data en objectiviteit.
objectiviteit
Het positivistische idee dat sociologie een onbevooroordeelde analyse van een objectieve sociale realiteit kan bieden, onafhankelijk van de context of theorie van de onderzoeker.
interpretatief inzicht/ Verstehen
De taak van de socioloog om de motivaties achter betekenisvol handelen te begrijpen via empathie, omdat sociologie menselijke ervaringen bestudeert.
emancipatorische kennis
Het gebruik van sociologische kennis om sociale gelijkheid te bevorderen.
dubbelbewustzijn
De vervreemding van het bewustzijn van Zwarte mensen als gevolg van slavernij, waarbij zij zichzelf steevast door de ogen van de dominante (witte) wereld zien.
kapitalisme
Een historisch specifieke productiewijze gericht op winst voor de eigenaren van productiemiddelen, gebaseerd op ongelijkheid tussen kapitalisten en loonarbeiders.
Bourgeoisie
De kapitalistische klasse, eigenaren van kapitaal en productiemiddelen die domineren over het proletariaat.
ongelijkheid
Zie class relations – ongelijke verhoudingen tussen kapitalisten en arbeiders.
productiewijze
Hoe een samenleving haar materieel sociale bestaan organiseert (bv. kapitalisme vs. feodalisme).
productiemiddelen
Bronnen (land, fabrieken, kapitaal) in bezit van de bourgeoisie gebruikt voor productie en winst.
proletariaat
Loonarbeiders die hun arbeidskracht moeten verkopen aan de kapitalist om te overleven.
Private property
De bron en het resultaat van winstaccumulatie door kapitalisten; bron van ongelijkheid.
exploitatie/uitbuiting
De kapitalist geeft alleen om de arbeider voor zover deze gebruikswaarde heeft, d.w.z. gebruikt kan worden om meerwaarde/winst te produceren.
Historisch materialisme
Geschiedenis gezien als de progressieve uitbreiding van economisch
materiële productiekrachten in de samenleving.
Klassenverhoudingen
Ongelijke verhoudingen van kapitalisten en arbeiders tot kapitaal (en elkaar).
Klassenbewustzijn
Het groepsbewustzijn dat nodig is voor arbeiders om te erkennen dat hun individuele uitbuiting onderdeel is van een systeem (kapitalisme).
Dialectisch materialisme
Historische verandering als resultaat van bewust menselijk handelen dat voortkomt uit tegenstrijdigheden in materieel/economische krachten.
Communisme
de geschiedenis, waarin kapitalisme omvergeworpen is en klassen, arbeidsdeling en privé
eigendom niet meer bestaan.
Levensonderhoud
Het minimumloon dat nodig is om het bestaan van de arbeider te onderhouden zodat arbeidskracht behouden blijft.
Species being (soortelijk wezen)
De creativiteit en het hogere bewustzijn die mensen onderscheiden van dieren.
Kapitaal
Geld en andere grootschalige private bronnen gebruikt om waren te produceren voor winst.
Winst
Accumulatie van kapitaal door de kapitalist als resultaat van de meerwaarde gegenereerd door de arbeidskracht van arbeiders.
Gebruikswaarde
Het nut van de arbeidskracht van de werknemer voor de productie van winst.
verzinnelijking van arbeidskracht; Het proces waarbij arbeidskracht als een waar wordt verhandeld op de markt voor een prijs (loon).
Vals bewustzijn
Het omarmen van de illusionaire beloftes van het kapitalisme.
Surplus value (meerwaarde)
Winst van de kapitalist. het verschil tussen de ruilwaarde (loon) van de arbeider en de gebruikswaarde (waarde die de arbeid creëert).
Ruilwaarde
De prijs (loon) die arbeiders op de markt krijgen voor hun arbeidskracht.
Arbeidsdeling
De scheiding van beroepssectoren en arbeiders in gespecialiseerde sferen; produceert vervreemde arbeid.
vervreemde arbeid
Het objectieve resultaat van kapitalistische productie, bestaande uit vier vormen
vervreemding van producten
Het product behoort niet de arbeider toe, maar de kapitalist.
Objectivering
De ontmenselijking van arbeiders tot machine
achtige objecten.
vervreemding in het productieproces
Arbeid is niet vrijwillig maar gedwongen, de arbeider is een object in het proces.
vervreemding van soortelijk wezen
Arbeiders worden gereduceerd tot hun gebruikswaarde en vervreemd van hun menselijke creativiteit.
vervreemding van elkaar
Het competitieve productieproces vervreemdt individuen van elkaar.
standpunt van het proletariaat
De positie van waaruit het proletariaat de ontmenselijking van het kapitalisme waarneemt (in tegenstelling tot de bourgeoisie).
Ideologie
Ideeën die circuleren in het dagelijks leven, bepaald door de heersende klasse, die het huidige sociale bestaan normaal en wenselijk doen lijken.
fetisjisme van waren
De mystificatie van kapitalistische productie waarbij aan goederen speciale eigenschappen worden toegekend, terwijl de uitbuiting die nodig was om ze te maken onzichtbaar blijft.
economische basis
De economische structuur of productiewijze die de sociale relaties en de bovenbouw bepaalt.
Ruling class (heersende klasse) De klasse die de materiële kracht is (bourgeoisie) en ook de heersende intellectuele/ideologische kracht.
Ruling ideas (heersende ideeën) Ideeën verspreid door de heersende klasse die het kapitalisme ondersteunen.
Functionalisme
Term voor de theorie van Durkheim (en Parsons) die focust op hoe sociale structuren functioneel zijn voor het behoud van sociale orde.
sociale feiten
Externe en collectieve sociale krachten (structuren, normen) die het handelen en denken in de samenleving reguleren en dwingen.
Sui generis werkelijkheid
Het idee dat de samenleving haar eigen realiteit/natuur heeft die onafhankelijk bestaat van de individuen.
Objectiviteit
Het idee dat sociologie een onbevooroordeelde analyse kan geven van observeerbare sociale feiten.
Moraliteit
Sociale banden die individuele lusten reguleren en individuen aan de samenleving binden.
sociale solidariteit
Sociale cohesie die voortkomt uit gedeelde banden en onderlinge afhankelijkheid.
collectief geweten
De gedeelde overtuigingen en gevoelens van een samenleving.
mechanische Sociale cohesie
gebaseerd op gelijkenis en overlappende sociale banden (traditionele samenlevingen).
interdependentie/ onderlinge afhankelijkheid
Banden tussen individuen, in de moderne samenleving gecreëerd door de arbeidsdeling.
fysieke dichtheid
Het aantal mensen dat men tegenkomt in het dagelijks leven.
morele dichtheid
De dichtheid van sociale interactie door het ontmoeten van diverse anderen in de moderne samenleving.
organische solidariteit
Sociale cohesie gebaseerd op functionele interdependentie en verschil (moderne samenlevingen).
Contract
De juridische regulering van verplichtingen; de dwingende kracht komt voort uit de samenleving, niet het individu.
moreel individualisme
Individuen die interacteren voor doelen die verder gaan dan eigenbelang.
sociale integratie
De mate waarin individuen verbonden zijn met de samenleving.
altruïstische zelfdoding
Resultaat van te sterke regulering/integratie waarbij plicht of eer zelfdoding noodzakelijk maakt.
egoïstische zelfdoding
Resultaat van moderne maatschappelijke omstandigheden met excessief individualisme en zwakke sociale banden.
anomische zelfdoding
Resultaat van maatschappelijke ontwrichting en normloosheid (anomie).
Sacred (het heilige) Alles wat een samenleving collectief apart zet als speciaal en eerbiedwaardig.
het profane
Het alledaagse, gewone, niet
heilige.
Symbool
Elk teken waarvan de interpretatie en betekenis sociaal gedeeld zijn; representatie van collectieve waarden.
Religie
Een sociaal fenomeen gedefinieerd door heilige overtuigingen en praktijken; een sociaal integrerende kracht.
collectieve representatie
Symbolen en categorieën die een samenleving gebruikt om gedeelde overtuigingen aan te duiden.
verbeelde gemeenschap
Het idee dat verbondenheid met de natie 'verbeeld' is, omdat men de meeste leden nooit zal kennen, maar zich toch verbonden voelt.
Rituelen
Collectief gedeelde heilige handelingen die sociale banden bevestigen en versterken.
civiele religie
De burgerlijk
politieke symbolen en ceremonies die de gedeelde waarden van een samenleving bevestigen.
Kennissociologie
Toont aan hoe kennis een sociale activiteit is, afhankelijk van de context.
Material Functions (functies) Noodzakelijke taken uitgevoerd door sociale instituties om de werking van de samenleving te garanderen.
structureel functionalist
Focus op hoe sociale structuren bepalend zijn voor, en effectief zijn in, het handhaven van sociale orde.
Subsystemen
Sferen van sociale actie vereist voor het functioneren van het sociaal systeem (bv. economie, politiek).
Adaptatie
Economische functie; aanpassing aan de omgeving (AGIL
schema).
Goal attainment (doelbereiking) Politieke functie; doelen stellen en middelen mobiliseren (AGIL
schema).
Integration (integratie) Juridische/regulerende functie; coördinatie van de delen (AGIL schema).