Hoofdstuk 8 – Invloed toegepaste psychologie op het dagelijks leven

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
GameKnowt Play
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/257

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Deze 170 vraag-en-antwoord-flashcards behandelen de kernideeën uit Hoofdstuk 8 over de invloed van toegepaste psychologie op het dagelijks leven: klinische evoluties, testontwikkeling, arbeids- en organisatiepsychologie, psychometrie en kritische geschiedbeschouwing.

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

258 Terms

1
New cards

Wat bedoelen Jansz en Van Drunen met de term ‘psycholisatie van de maatschappij’?

De toenemende impact van psychologische theorieën en bevindingen op het dagelijks leven.

2
New cards

Welke drie klassieke gebieden vallen onder de toegepaste psychologie?

Klinische psychologie, testpsychologie en arbeids- en organisatiepsychologie.

3
New cards

Welke Amerikaanse socioloog beschreef de groei van de psychologie in ‘Modernizing the Mind’?

James Ward.

4
New cards

Wat was Sigmund Freuds basisopleiding?

Hij was opgeleid als medisch dokter.

5
New cards

Waarom wilden sommige psychiaters psychoanalyse uitsluitend door artsen laten uitvoeren?

Om erkenning als medische behandeling te behouden en het exclusief te houden voor mensen met een medisch diploma.

6
New cards

Wat was het gevolg voor psychologen zonder medisch diploma vóór WO II?

Zij mochten geen therapie geven zonder toezicht en hun privépraktijken waren niet verzekerd.

7
New cards

Wie opende in 1896 het eerste psychologische gezondheidscentrum?

Lightner Witmer.

8
New cards

Op welke doelgroep richtte Witmers kliniek zich oorspronkelijk?

Gedrags- en leerproblemen van schoolkinderen.

9
New cards

Hoeveel psychologische klinieken waren er in de VS in 1914?

Negentien.

10
New cards

Waarom steunden vele academische psychologen de vroege klinieken niet?

Zij wilden psychologie als experimentele wetenschap promoten en wilden medische collega's niet beledigen.

11
New cards

Hoe definieerde Witmer in 1907 ‘klinische psychologie’?

Als de tak van de psychologie die psychologische kennis toepast op onderzoek en behandeling van mentale stoornissen.

12
New cards

Waar werd in 1920 het eerste centrum voor klinische psychologie in het VK opgericht?

In Tavistock Square, Londen.

13
New cards

Wat is shell-shock volgens Myers?

Een angstreactie op het slagveld die soldaten verhindert normaal te functioneren.

14
New cards

Welke twee behoeften ontstonden door shell-shock tijdens WO I?

Psychologische tests om kwetsbare soldaten te selecteren én behandelingen voor getroffen soldaten.

15
New cards

Hoe noemden de VS hun psychologische test- en behandelingsdienst tijdens WO II?

Militaire psychiatrische diensten.

16
New cards

Wie publiceerde in 1942 ‘Counseling and Psychotherapy’?

Carl Rogers.

17
New cards

Wat is het belangrijkste kenmerk van cliënt-gerichte therapie?

De cliënt zoekt zelf oplossingen met een empathische, niet-oordelende therapeut.

18
New cards

Noem één van Rogers’ drie basisvoorwaarden voor een goede therapeut.

Onvoorwaardelijke acceptatie, empathie of oprechtheid.

19
New cards

Welke drie ontwikkelingen na WO II versterkten de positie van klinisch psychologen?

Kritiek op asielbehandelingen, wetenschappelijke evaluatie van therapieën en de opkomst van psychiatrische medicatie.

20
New cards

Wat beoogde de antipsychiatrische beweging in de jaren 60-70?

Respect voor de rechten van patiënten, kortere hospitalisatie en alternatieve behandelinitiatieven.

21
New cards

Wat is een lobotomie?

Het doorsnijden van zenuwbanen tussen frontale lobben en thalamus als vermeende behandeling.

22
New cards

Wie introduceerde de lobotomie?

De Portugese neuroloog António Moniz.

23
New cards

Wat is electro-convulsietherapie (ECT)?

Toediening van elektrische schokken op het brein om neuronale ontlading op te wekken.

24
New cards

Welke roman bracht misstanden in psychiatrie onder publieke aandacht?

‘One Flew Over the Cuckoo’s Nest’ van Ken Kesey (1962).

25
New cards

Welke psychiater schreef ‘The Myth of Mental Illness’?

Thomas Szasz.

26
New cards

Wat toonde Rosenhan aan in ‘On being sane in insane places’?

Gezonde mensen werden in psychiatrische ziekenhuizen foutief als schizofreen gediagnosticeerd.

27
New cards

Wat concludeerde Eysenck in 1952 over psychotherapie-effectiviteit?

Verbetering bij therapie was niet groter dan bij mensen zonder therapie.

28
New cards

Wat zijn psychoactieve drugs?

Medicijnen die voorgeschreven worden voor mentale stoornissen.

29
New cards

Noem de eerste veelgebruikte antipsychotische drug uit de jaren ’50.

Chloorpromazine.

30
New cards

Wat betekent ‘social management’?

Controle en zorg voor afwijkend gedrag via officiële sociale diensten.

31
New cards

Wat is een verzorgingsstaat?

Een systeem waarin burgers via belastingen verzekerd zijn van sociale diensten.

32
New cards

Waarom groeide de vraag naar therapie in geïndividualiseerde samenlevingen?

Mensen zochten professionele steun omdat traditionele sociale netwerken losser werden.

33
New cards

Noem een voorbeeld van psychologische kennis in populaire media.

Psychologische tips in kranten, magazines of tv-talkshows.

34
New cards

Welke drie historische testsoorten onderscheidt men?

Authenticiteitstesten, kwalificatietesten en diagnostische testen.

35
New cards

Wat is betrouwbaarheid van een test?

De mate waarin herhaalde metingen dezelfde resultaten opleveren.

36
New cards

Wie introduceerde in 1904 het betrouwbaarheidsconcept?

Charles Spearman.

37
New cards

Wat is validiteit van een test?

De mate waarin een test meet wat hij beweert te meten.

38
New cards

Welke onderzoekers maakten de eerste gestandaardiseerde intelligentietest voor kinderen?

Alfred Binet en Théodore Simon.

39
New cards

Wat concludeerde Hollingworth (1922) over ongestructureerde interviews?

Ze scoren laag op betrouwbaarheid en voorspellen prestaties slecht.

40
New cards

Wat is een impliciete persoonlijkheidstheorie?

Stereotypes en aannames die beoordelaars gebruiken om gedrag van anderen te voorspellen.

41
New cards

Hoe verhoogt een gestructureerd interview de betrouwbaarheid?

Iedere kandidaat krijgt exact dezelfde vragen.

42
New cards

Wat is een gestandaardiseerde psychologische test?

Een test onderzocht op betrouwbaarheid en validiteit, afgenomen op uniforme wijze.

43
New cards

Wat meet een IQ-test primair?

Het leerpotentieel of de algemene intelligentie van een persoon.

44
New cards

Wat ontdekte men bij grootschalige IQ-testing in WO I?

Culturele bias in informatie-gerelateerde vragen.

45
New cards

Welke IQ-test introduceerde David Wechsler in 1939?

De Wechsler Adult Intelligence Scale (WAIS).

46
New cards

Wat is een vaardigheidstest?

Een test die kennis over specifieke onderwerpen of domeinen meet.

47
New cards

Welke test wordt in de VS gebruikt als toelatingstest voor universiteiten sinds 1926?

De Scholastic Aptitude Test (SAT).

48
New cards

Waarom voegde Duitsland de ‘Test für Medizinische Studien’ toe aan toelating?

Om homogeniteit en discriminatie in selectie op basis van enkel cijfers te verminderen.

49
New cards

Welk rijk gebruikte al 2000 jaar geleden gestandaardiseerde examens voor ambtenaren?

De Chinese Han-dynastie.

50
New cards

Wat is een persoonlijkheidstest?

Een test die stabiele gedrags- en reactiepatronen van individuen meet.

51
New cards

Wat was het doel van Woodworth’s Personal Data Sheet (1920)?

Soldaten identificeren die kwetsbaar waren voor shell-shock.

52
New cards

Welke twee tekortkomingen had Woodworths vragenlijst?

Vragen waren klinisch gekozen zonder empirisch onderscheid en gevoelig voor sociaal wenselijke antwoorden.

53
New cards

Hoe pakte Langner (1962) itemselectie anders aan dan Woodworth?

Op basis van empirische verschillen tussen patiënt- en controlegroepen.

54
New cards

Wat is gezichtsvaliditeit?

Oordelen over validiteit op basis van subjectieve indrukken van de items.

55
New cards

Welke persoonlijkheidsvragenlijst introduceerde schalen tegen sociale wenselijkheid?

De Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI, 1943).

56
New cards

Wat is de trait-theorie van persoonlijkheid?

Mensen verschillen op een beperkt aantal stabiele persoonskenmerken (traits).

57
New cards

Hoeveel adjectieven nam Allport aanvankelijk op in zijn persoonlijkheidsanalyse?

4504 Engelse adjectieven.

58
New cards

Welke statistische techniek gebruikte Cattell om traits te reduceren?

Factoranalyse.

59
New cards

Hoeveel bipolaire factoren onderscheidde Cattell?

Zestien.

60
New cards

Welke drie kern-dimensies stelde Eysenck voor?

Introversie-extraversie, neuroticisme-stabiliteit en psychoticisme.

61
New cards

Welke vijf factoren omvat het Big-Five-model?

Openheid, consciëntieusheid, extraversie, vriendelijkheid (altruïsme) en neuroticisme.

62
New cards

Waarom winnen gestandaardiseerde testen aan belang in moderne samenlevingen?

Ze leveren objectieve, betrouwbare informatie passend bij individualisering en bewijs-gebaseerde beslissingen.

63
New cards

Wat was het doel van industriële psychologie begin 20e eeuw?

Productiviteit verhogen en de beste persoon voor de taak selecteren.

64
New cards

Wie is de grondlegger van wetenschappelijk management?

Frederick Winslow Taylor.

65
New cards

Wat kenmerkte Taylors benadering van werk?

Opsplitsen van complexe taken in simpele handelingen en externe controle door management.

66
New cards

Hoe definieert industriële psychologie werknemers?

Als verlengstukken van machines, eenvoudig vervangbaar.

67
New cards

Wat ontdekte Mayo in de Hawthorne-studies over productiviteit?

Sociale waardering en groepsgevoel beïnvloeden productiviteit meer dan fysieke omstandigheden.

68
New cards

Wat is het Hawthorne-effect?

Prestatieverandering doordat deelnemers weten dat zij onderzocht worden.

69
New cards

Wat benadrukt de Human-Relations-beweging?

De menselijkheid van werknemers en belang van sociale relaties op het werk.

70
New cards

Welke leidinggevingsstijl bevordert volgens Lewin (1939) creativiteit en tevredenheid?

Democratisch leiderschap.

71
New cards

Wat komt centraal te staan in Human Resource Management (HRM)?

Autonomie, verantwoordelijkheid en zelfactualisatie van werknemers.

72
New cards

Noem één verschil tussen industriële psychologie en HRM.

Industriële psychologie ziet mensen als vervangbaar; HRM ziet mensen als ontwikkelbare bronnen.

73
New cards

Waarom werd HRM belangrijker na 1980?

Mechanisch werk werd geautomatiseerd en kenniswerk vroeg om zelfstandigheid en innovatie.

74
New cards

Wat benadrukt Rogers’ humanistische psychologie in werkcontext?

Zelfactualisatie en intrinsieke groei van de werknemer.

75
New cards

Wat bekritiseerde Kompier (2006) aan de klassieke Hawthorne-presentatie?

Mayo baseerde zich op andermans rapporten, er was geen controlegroep en selectie-bias bij deelnemers.

76
New cards

Noem één reden waarom geïdealiseerde verhalen in psychologie blijven circuleren volgens Kompier.

Ze zijn ‘te mooi om niet waar te zijn’ en passen bij huidige waarden.

77
New cards

Wat is pseudogeschiedenis van wetenschap?

Een tekst die lijkt op wetenschapsgeschiedenis maar systematisch feiten verdraait om onderzoekers te verheerlijken.

78
New cards

Welke klassieke casus werd mogelijk overdreven in verslaggeving over angstconditionering?

Het experiment met kleine Albert.

79
New cards

Waarom is kritisch bronnenonderzoek belangrijk in psychologiegeschiedenis?

Omdat veel invloedrijke verhalen geromantiseerd of onjuist zijn.

80
New cards

Wie betoogde dat psychiatrische stoornissen vaak levensproblemen zijn i.p.v. ongeneeslijke ziektes?

Thomas Szasz.

81
New cards

Welke Schotse psychiater deelde Szasz’ kritiek op psychiatrie?

R.D. Laing.

82
New cards

Wat was de belangrijkste conclusie van Rogers over medische diploma’s en therapie?

Een goed therapeut hoeft geen arts te zijn, empathie en acceptatie volstaan.

83
New cards

Hoe zorgden psychoactieve medicijnen voor kortere hospitalisatie?

Ze verminderden symptomen zodat patiënten sneller terug naar de gemeenschap konden.

84
New cards

Hoeveel procent van alle medicijnen in ontwikkelde landen is psychoactief?

Ongeveer 15 %.

85
New cards

Wat is uroscopie in de Byzantijnse geneeskunde?

Diagnose stellen door visuele analyse van urine.

86
New cards

Wat zijn de drie kenmerken van testen volgens Hanson?

Vooraf gepland, zoekt een teken van een conditie en wordt afgenomen door iemand met hogere status.

87
New cards

Welke correlatietechniek maakte betrouwbaarheidsonderzoek mogelijk?

Spearmans correlatiecoëfficiënt.

88
New cards

Wat toonde Rehmans (2005) onderzoek over dokterskleding?

80 % van patiënten verkoos dezelfde arts wanneer hij een witte jas droeg.

89
New cards

Wat is face validity in het Nederlands?

Gezichtsvaliditeit.

90
New cards

Wat is sociale wenselijkheid in testsituaties?

De neiging antwoorden te geven die sociaal acceptabel zijn i.p.v. eerlijk.

91
New cards

Welke twee validiteitsschalen bevat de MMPI tegen sociaal wenselijke antwoorden?

Een schaal voor over-positieve én een voor over-negatieve zelfpresentatie.

92
New cards

Waarmee correleren IQ-scores doorgaans?

Schoolprestaties en succes in intellectueel veeleisende beroepen.

93
New cards

Wat liet de WAIS-test toe te vergelijken?

Verbale intelligentie versus performantie-intelligentie van één persoon.

94
New cards

Wat stimuleerde de introductie van leerplichtwetten voor IQ-testen?

De nood om kinderen met leerproblemen tijdig te identificeren.

95
New cards

Waarom zijn multiple-choice-vragen populair in vaardigheidstesten?

Ze verhogen objectiviteit en betrouwbaarheid.

96
New cards

Hoe beïnvloedt individualisering de vraag naar persoonlijkheidstesten?

Mensen willen weten wat hen uniek maakt en organisaties zoeken individuele profielen.

97
New cards

Welke cultuurverandering beschrijft Kagitçibasi (2002) in gezinnen?

Van afhankelijk collectivisme naar autonome individualiteit dankzij verzorgingsstaat.

98
New cards

Wat is het doel van wetenschappelijk management volgens Taylor?

Efficiëntie maximaliseren door standaardisatie en tijd- & bewegingsstudies.

99
New cards

Noem een kenmerk van autoritaire leiderschapsgroepen volgens Lewin.

Meer agressie en ontevredenheid onder leden.

100
New cards

Wat toont het voorbeeld van de Chinese examens over testgeschiedenis?

Gestandaardiseerde selectie is geen moderne uitvinding maar heeft oude wortels.