1/28
français
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
finir
eindigen
sentir
voelen
consentir
instemmen, akkoordgaan
ressentir
ervaren, voelen
mentir
liegen
partir
vertrekken
sortir
vertrekken, verlaten
haïr
haten
tenir
vast houden
s’abstenir
zich onthouden
appartenir
toebehoren aan
contenir
bevatten, inhouden
entretenir
onderhouden
obtenir
verwerven
retenir
onthouden
soutenir
ondersteunen
venir
komen
convenir
passen, geschikt zijn
devenir
worden
intervenir
tussen beide komen
parvenir
slagen, lukken
prévenir
verwittigen
provenir
voortkomen uit
revenir
terugkomen
se souvenir
zich herinneren
survenir
overkomen
acquérir
verwerven
conquérir
veroveren
vêtir
kleden