Biologie Thema 2

0.0(0)
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/160

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

3rd

161 Terms

1
New cards
1
1
Bacterie A bevat onder andere cirkelvormig erfelijk materiaal met informatie over resistentie tegen een bepaal antibioticum. Bacterie B is net resistent tegen dat antibioticum.
2
New cards
2
2
Tussen beide bacteriën wordt een conjugatiekanaal of pilus aangelegd.
3
New cards
3
3
Erfelijk materiaal wordt overgedragen van bacterie A naar bacterie B.
4
New cards
4
4
Beide bacteriën zijn resistent tegen het antibioticum.
5
New cards
een soort
Een groep individuen die zich samen kunnen voortplanten in natuurlijke voorwaarden en vruchtbare nakomelingen hebben.
6
New cards
een populatie
Een groep organismen van dezelfde soort die samen voorkomen.
7
New cards
Variatie
Verschillen binnen eenzelfde soort.
8
New cards
verschillende soorten variaties
* Variaties die erfelijk bepaald worden


* Variaties die kunnen ontstaan door de invloed van het milieu.
9
New cards
Modificatie
Een dergelijke variatie die door omgevingsinvloeden is ontstaan, is niet overerfbaar.
10
New cards
Rassen/erfelijke variëteit
Kleinere groepjes binnen een soort, op basis van sterk gelijkenissen; uiterlijke kenmerken, bouw en/of gedrag
11
New cards
Geslacht/genus
Soorten die samen worden gezet in een grotere groep met meerdere soorten die op elkaar lijken.
12
New cards
Binomiale naam
tweedelige naam

* Bi = twee
* Nomiaal = naam
13
New cards
Binomiale naam: ==***Equus***== *callabus*
geslachtsnaam
14
New cards
Binomiale naam: *Equus* ==***callabus***==
soortnaam
15
New cards
bio-indicatoren
* Het zijn organismen die iets vertellen over de omgevingsfactoren en de gezondheid vaan een biotoop.
* Met behulp van de bio-indicatoren om te bepalen hoe het met de biotische en abiotische factoren in een bepaalde omgeving gesteld is.
16
New cards
Criteria om organismen in groepen onder te brengen op basis van morfologie of gedrag.
* Uiterlijke kenmerken
* Inwendige organen
* Gedrag
* Voedingswijze
17
New cards
Criteria om organismen onder te brengen in rijken
* Aanwezigheid celkern
* Een- of meercellig
* Pigment (kleurstof, vb. bladgroen)
* Autotroof of heterotroof
* Samenstelling celwand
18
New cards
het vijfrijkensysteem (de vijf rijken)
* planten
* dieren
* scfhimmels
* moneren
* protisten
19
New cards
planten
* aanwezigheid celkern
* meercellig
* bladgroenkorrels aanwezig
* autotroof
* celwand aanwezig (celwand van cellulose)
* aanwezigheid celkern
* meercellig
* bladgroenkorrels aanwezig
* autotroof
* celwand aanwezig (celwand van cellulose)
20
New cards
dieren
* aanwezigheid celkern
* meercellig
* pigment afwezig
* heterotroof
* celwand afwezig
* aanwezigheid celkern
* meercellig
* pigment afwezig
* heterotroof
* celwand afwezig
21
New cards
schimmels
* aanwezigheid celkern
* een- en meercellig
* pigment afwezig


* heterotroof
* celwand aanwezig (celwand van chitine)
* aanwezigheid celkern
* een- en meercellig
* pigment afwezig


* heterotroof
* celwand aanwezig (celwand van chitine)
22
New cards
indelen op basis van erfelijk materiaal
* De kenmerken van organismen worden voor een groot deel bepaald door hun erfelijk materiaal, het DNA inde celkern.
* Hoe meer gelijkenissen er in dat materiaal zijn, hoe meer kenmerken van de organismen overeenkomen.
23
New cards
Hoe komt het dat op de dag van vandaag nog altijd nieuwe soorten ontstaan?
Bij een wijziging in de omstandigheden, zijn de overlevingskansen door die variatie niet voor elke nakomeling hetzelfde.

Overlevers kunnen zich voortplanten  en zo erfelijke kenmerken doorgeven aan de kinderen die dat dan opnieuw kunnen doorgeven.

Soms worden de verschillen zo groot dat dat onderling voortplanten niet meer mogelijk is, ontstaan er twee aparte soort.
24
New cards
Erg gelijkend erfelijk materiaal =
erg gelijkende kenmerken
25
New cards
Naarmate een voorouder steeds meer generaties van je af staat, heb je ^^*minder/meer*^^ erfelijk materiaal gemeenschappelijk met die voorouder.
Naarmate een voorouder steeds meer generaties van je af staat, heb je minder erfelijk materiaal gemeenschappelijk met die voorouder.
26
New cards
Uit de verschillen in erfelijk materiaal kun je afleiden hoe lang geleden twee organismen dezelfde ________ hadden.
voorouder
27
New cards
wat geeft de afstand tussen de twee takken weer?
De afstand tussen de twee takken geven de mate van verwantschap weer, en dus de overeenkomst in erfelijk materiaal.
28
New cards
Domein van de bacteriën
* Er is geen celkern
* Een cel compartimentering ontbreekt
* Het zijn eencellige organismen
* Ze zijn heterotroof of autotroof
* Er is een celwand aanwezig
* Het zijn kleine organismen (1-10 µm)
29
New cards
Domein van de archaea
* Er is geen celkern
* Een cel compartimentering ontbreekt
* Het zijn eencellige organismen
* Ze zijn autotroof of heterotroof
* Er is een celwand aanwezig


* Het zijn kleine organismen (0,1 tot enkele µm)
30
New cards
Domein van de eukaryoten
* Er is een celkern aanwezig
* Er is een cel compartimentering aanwezig
* Het zijn eencellige of meercellige organismen
* Autotroof of heterotroof
* Soms een celwand aanwezig
* De cellen va de organismen zijn groot
31
New cards
We definiëren levend aan de hand van 3 kenmerken;
* De organismen kunnen zelfstandig voortbestaan
* De organismen zijn opgebouwd uit een of meerdere cellen
* De organismen bevatten erfelijk materiaal dat evolutionair is aangepast
32
New cards
Virussen zijn geen cellen, want
* ze hebben geen celmembraan
* Ze hebben geen stofwisseling
* Virussen kunnen zich niet zelfstandig voortplanten
33
New cards
Hoe planten virussen zich voort?
* Virussen hechten zich vast op de membraanreceptoren van de gastheercel, nadien injecteert het virus zijn erfelijk materiaal en laat het zich door de gastheercel vermenigvuldigen.
34
New cards
Wat is het belang van biodiversiteit.
* Biodiversiteit maakt de omgeving leef- en werkbaar
* Biodiversiteit levert geneesmiddelen
* Biodiversiteit helpt om inzicht in de evolutie te verwerven.
* Biodiversiteit draagt voor vele mogelijke ontspannende activiteiten bij tot een optimale ontwikkeling en gezondheid.
35
New cards
1
1
celmembraan
36
New cards
2
2
erfelijk materiaal
37
New cards
3
3
flagel
38
New cards
4
4
plasmide
39
New cards
5
5
cytoplasma
40
New cards
6
6
fimbria
41
New cards
7
7
ribosomen
42
New cards
8
8
kapsel
43
New cards
9
9
celwand
44
New cards
het nut van het kapsel bacterie
* Biedt bescherming tegen uitdroging
* Bepaalt of de bacterie zich aan een bepaalde gastheercel kan hechten
* Beschermt de bacterie tegen witte bloedcellen
45
New cards
nut celwand bacterie
* Geeft de bacterie haar vorm
* Beschermt de bacterie tegen invloeden van buitenaf
46
New cards
Bacteriën kun je indelen op basis van
* Hun vorm en onderlinge schikking
* De structuur van de celwand
47
New cards
4 vormen bacteriën
* coccen
* bacillen
* spirillen
* vibrionen
48
New cards
grampositieve bacteriën
grampositieve bacteriën
* dikke celwand
49
New cards
gramnegatieve bacteriën
gramnegatieve bacteriën
* dunne celwand
50
New cards
paarse kleur =
paarse kleur =
kristalviolet
51
New cards
hoe vermenigvuldigen bacteriën zich?
Bacteriën vermenigvuldigen zich door celsplitsing.
52
New cards
ongeslachtelijke of __________ voortplanting
aseksuele
53
New cards
Generatietijd/verdubbelingstijd
De tijd die nodig is om een cel te splitsen.
54
New cards
groei van bacteriën in 4 fasen
groei van bacteriën in 4 fasen

1. aanpassen aan de nieuwe omstandigheden
2. maximale groei en vermenigvuldiging
3. aantal bacteriën blijft constant
4. meer bacteriën sterven dan dat erbij komen
55
New cards
groeifactoren bacteriën
* temperatuur
* concentratie van stoffen
* zuurtegraad
* aan-of afwezigheid van stoffen
56
New cards
aeroob
Heeft altijd zuurstof nodig om te overleven.
57
New cards
anaeroob
Kan enkel overleven zonder zuurstof
58
New cards
facultatief anaeroob
Kan met en zonder zuurstof overleven.
59
New cards
endosporen
slaaptoestand om vele jaren te kunnen overleven
60
New cards
positieve invloed bacteriën (geen positieve invloed bij darmen geven)
* Bacteriën vormen je microbioom
* ze vormen de eerste barrière
* ( beschermen zo de vagina tegen infecties)
61
New cards
positieve invloed bacteriën bij je darmen
* beschermen tegen ziektemakers
* regelen je immuunsysteem
* helpen bij de vertering van je voedsel
* bron van bepaalde vitaminen (zoals vitamine K)
62
New cards
negatieve invloed bacteriën
* je wordt er ziek van
63
New cards
je kan ziek worden van ________ (2 opties geven) (bacteriën)
* de bacterie zelf
* de toxinen die de bacterie produceert
64
New cards
Waar zorgen vaccinaties voor?
Vaccinaties zorgen ervoor dat je immuunsysteem de ziekteverwekker leert kennen, zo komt dat in het geheugen van je immuunsysteem.
65
New cards
Vaccinaties zijn _______ in de strijd tegen infecties
essentieel
66
New cards
virussen zijn _________ (2 eigensvchappen geven)
* de ultieme ziekteverwekkers
* gastheerafhanklijk
* parasieten
67
New cards
1
1
eiwitmantel
68
New cards
2
2
eiwit
69
New cards
3
3
enveloppe
70
New cards
4
4
erfelijk materiaal
71
New cards
Eiwitten en membraanreceptoren in virussen zorgen voor ______________
een specifieke interactie
72
New cards
hoe vermenigvuldigen virussen zich?
ze laten zich vermenigvuldigen door een specifieke gastheercel.
73
New cards
1
1
de aanhechting van het virus aan de gastheercel
74
New cards
2
2
Binnendringen van het erfelijk materiaal
75
New cards
3
3
productie van virale eiwitten en viraal erfelijk materiaal
76
New cards
4
4
vorming van nieuwe virussen
77
New cards
5
5
Nieuwe virussen komen vrij (de gastheercel is kapot)
78
New cards
voortplanting waarbij de gastheercel niet dood gaat
knopvorming
79
New cards
Bacteriofaag
Een virus dat alleen bacteriën infecteert.
80
New cards
protisten =
verzamelnaam/containerbegrip
81
New cards
protisten (kenmerken)
* vrijlevend of parasitair
* eencellige eukaryoten
* autotroof of heterotroof)
82
New cards
protisten worden verder ingedeeld op basis van
beweeglijkheid
83
New cards
beweeglijke eencellige eukaryoten =
protozoa
84
New cards
protozoa beweegt d.m.v.
* flagel
* cilliën
* pseudopia
85
New cards
eencellige eukaryoten die aan fotosynthese doen =
micro algen/fytoplankton
86
New cards
ander naam voor micro algen
fytoplankton
87
New cards
kenmerken fytoplankton
* autotroof
* doen aan fotosynthese
* (zijn van levensbelang)
88
New cards
1
1
cyroplasma
89
New cards
2
2
ciliën
90
New cards
3
3
macronucleus
91
New cards
4
4
micronucleus
92
New cards
5
5
kloppende vacuole
93
New cards
6
6
orale groeve
94
New cards
7
7
voedselvacuole
95
New cards
8
8
celanus
96
New cards
fagocytose
een heterotrofe manier van voedsel opnemen
97
New cards
kloppende vacuole
pompt overtollig water uit de cel
98
New cards
voortplanting pantoffeldiertje (2 manieren)
* ongeslachtelijk d.m.v. celdeling3
* geslachtelijk d.m.v. erfelijk materiaal uit te wisselen
99
New cards
hoe plant het pantoffeldiertje zich geslachtelijk voort.

1. 2 pantoffeldiertjes wisselen erfelijk materiaal uit
2. binnen elk pantoffeldiertje versmelt het erfelijk materiaal van beide cellen
3. nieuwe genetische combinatie
100
New cards
wat krijg je d.m.v. geslachtelijke voortplanting?
nieuwe genetische variatie