Persoonlijkheid
Het geheel van duurzame eigenschappen die het ene individu van het andere onderscheiden
Eriksons theorie van psychosociale ontwikkeling
Theorie die een verklaring biedt voor de manier waarop individuen zichzelf, en de betekenis van het gedrag van anderen en van zichzelf, leren begrijpen
Stadium van vertrouwen-versus-wantrouwen
De periode waarin kinderen een gevoel van vertrouwen of wantrouwen ontwikkelen, afhankelijk van hoe goed hun verzorgers op hun behoeften reageren
Temperament
Individuele stijl van reageren op de omgeving, die redelijk consistent is, zowel in verschillende situaties als in loop van de tijd
Activiteit
De verhouding tussen actieve en inactieve perioden
Toenadering/terugtrekking
De reactie van een kind op een nieuw persoon of object als toenadering zoekend of zich ervan terugtrekkend
Aanpassing
Het gemak of de moeite waarmee het kind zich aanpast aan verandering in zijn omgeving
Stemming
Het contrast tussen het aantal vriendelijke, opgewekte en plezierige reacties versus het aantal onplezierige, onvriendelijke reacties
Sterkte en duur van de aandacht
De hoeveelheid tijd die ene kind aan een activiteit besteedt en het effect van afleiding op die activiteit
Afleidbaarheid
De mate waarin het gedrag van het kind verandert als gevolg van stimuli
Regelmaat (dag/nachtritme)
De regelmaat van basisfuncties als honger, ontlasting, slapen en wakker zijn
Intensiteit van de reactie
Het energieniveau van de reacties van het kind
Reactiedrempel
De hoeveelheid stimulatie die nodig is om reactie uit te lokken
Gemakkelijke baby
Baby met een positieve, nieuwsgierige instelling, regelmatige lichaamsfuncties en een goed aanpassingsvermogen
Moeilijke baby
Baby die negatieve buien en traag aanpassingsvermogen heeft en zich meestal terugtrekt
Geremde baby
Baby die inactief is, relatief kalm reageert op zijn omgeving, zich terugtrekt en traag aanpast en over het algemeen een negatieve stemming heeft
Goodness of fit
Het idee dat ontwikkeling afhankelijk is van de mate waarin het specifieke temperament van kinderen aansluit op de aard en de eisen van de omgeving waarin zij opgroeien en andersom
Gender
De eigenschappen, gedragingen en rollenpatronen die een maatschappij voor elk geslacht heeft bepaald
Genderidentiteit
Het persoonlijk gevoel ober de eigen identiteit. Kan samen vallen met geboortegeslacht maar kan ook verschillen
Genderbewuste opvoeding
Kinderen en jongeren stimuleren om zelf keuzes te maken gebaseerd op persoonlijkheid, los van heersende genderstereotypen
Genderneutrale opvoeding
Kinderen niet als ‘jongen’ of ‘meisje’ benaderen, maar als persoon, door genderneutrale kledij en speelgoed