Looks like no one added any tags here yet for you.
Juridische normen
Wettelijke regels.
Schuld
Onaangenaam gevoel van een persoon die zich realiseert dat hij tekortschiet ten opzichte van zijn geweten.
Morele norm
Gedragsregel, richtlijn die aangeeft hoe iemand zou moeten handelen of hoe gedrag beoordeeld moet worden
Professionele wijsheid
De sociaal werker kan in gesprek gaan over keuzes, kan ethische vragen signaleren en hierop reflecteren. Hij kan hier open-minded over in gesprek gaan. Op basis van deze overwegingen kan hij situaties beoordelen en professioneel handelen.
Persoonlijke professionaliteit
De sociaal werker is zelf, als persoon, zijn belangrijkste instrument. Integratie van technisch-instrumentele en normatieve professionaliteit met persoonlijke competenties.
Ethiek
Een systematische reflectie op morele vragen, op basis van rationele argumenten.
Fatsoensnormen
Omgangsregels, conventies, 'goede manieren', die vastleggen wat hoort en wat niet hoort. Dit noemen we ook wel 'kleine ethiek' of etiquette.
Schaamte
Onaangenaam gevoel van een persoon die denkt dat anderen hem veroordelen omdat hij tekortschiet ten opzichte van de waarden en normen van zijn sociale omgeving.
Beroepscode
Vastgelegde waarden en normen van een beroep die als leidraad dienen voor een goede beroepsuitoefening.
Postconventioneel niveau (Gilligan)
Hoogste niveau in de morele ontwikkeling waarin de actor een evenwicht probeert te vinden tussen het belang van zichzelf en de ander. Hij handelt vanuit welbegrepen eigenbelang.
Legitimeren
De principiële bereidheid om je handelen te verantwoorden (Van der Laan). Verantwoordelijkheid nemen en het vertegenwoordigen van de eigen ethiek en identiteit (beroepscodes).
Deugdverantwoordelijkheid
Verantwoordelijkheid die niet is gebaseerd op vastgelegde afspraken, maar op normen en waarden, op een morele plicht die de betrokkene heeft.
Samenwerkingsmoraal
Moraal die regelt hoe mensen met elkaar samenwerken en hoe ze omgaan met mensen die de samenwerking bedreigen.
Bewust bekwaam
Bewust bezig zijn om je de competenties van je beroep eigen te maken.
Prescriptieve ethiek
Voorschrijvende ethiek: formulering van een voorkeur voor bepaalde normen en waarden en van hoe mensen behoren te handelen.
Normen
Op waarden gebaseerde handelingsvoorschriften.
Empowerment
Een proces van versterking waarbij individuen, organisaties en gemeenschappen greep krijgen op de eigen situatie en hun omgeving en dit via het verwerven van controle, het aanscherpen van kritisch bewustzijn en het stimuleren van participatie.
Morele waarden
Idealen of overtuigingen van een groep mensen over wat goed is in het leven. Ze geven aan wat mensen belangrijk en nastrevenswaardig vinden.
Morele actor
De persoon die handelt in een morele kwestie.
Efficiency
De mate waarin de sociaal werker zijn doelen bereikt.
Intuïtieve moraal
Achtergrond van moreel gedrag in het dagelijks leven. Mensen baseren morele keuzes op hun (bewuste of onbewuste) overtuigingen over wat goed en verantwoordelijk gedrag is. Deze keuzes zijn vaak intuïtief, dat wil zeggen dat je iets aanvoelt zonder erover na te denken.
Mesoniveau
Het niveau van het collectief: groepen, wijken, gemeenschappen.
Beroepsethiek
Specifieke morele regels voor een bepaalde beroepsgroep.
Taakverantwoordelijkheid
Afspraken die binnen een organisatie gemaakt zijn met betrekking tot de verantwoordelijkheid voor taken.
Normatieve professionaliteit
De sociaal werker is zich bewust van de normen, waarden en deugden die een rol spelen in zijn handelen en kan deze in een open dialoog toetsen aan de argumenten van anderen.
Hechtingsmoraal
De hechtingsmoraal regelt hoe we omgaan met de mensen met wie we verbonden zijn. In deze moraal gaat het over hechting en empathie
Preconventioneel niveau (Gilligan)
Eerste niveau in de morele ontwikkeling. Het doel is individuele overleving. De actor handelt vanuit egoïsme en laat zich bepalen door de vraag wat goed is voor hemzelf.
Waarden
Idealen, die wezenlijk zijn voor de kwaliteit van leven en van het beroep.
Macroniveau
Het niveau van de samenleving en beleid.
Microniveau
Het niveau van individuen en huishoudens.
Verantwoordelijkheid
De plicht om te zorgen dat iets goed gaat en het vermogen en de bereidheid om je te verantwoorden, om uit te leggen waarom je bepaalde keuzes hebt gemaakt.
Ethisch/moreel probleem
Een probleem waarbij je moet kiezen uit twee handelingsalternatieven die beide gekoppeld zijn aan waarden en normen. Hierbij is het mogelijk om tot een keuze te komen die duidelijk beter is dan andere keuzes. Bijvoorbeeld omdat de waarden en normen die de ene keuze ondersteunen duidelijk zwaarder wegen dan de waarden en normen die de alternatieve keuze ondersteunen. Het is dus een oplosbaar probleem.
Normatieve ethiek
Voorschrijvende ethiek: formulering van een voorkeur voor bepaalde normen en waarden en van hoe mensen behoren te handelen.
Morele vragen
Vragen over goed en kwaad, over de manier waarop mensen zouden moeten leven.
Preconventioneel niveau (Kohlberg)
Eerste niveau in de morele ontwikkeling waarin de morele actor zich nog niet aanpast aan zijn omgeving. Hierbij zijn de volgende stadia te onderscheiden: 'gehoorzaamheid en straf' en 'voor wat hoort wat'.
Geweldmoraal
Moraal waarbij mensen het gerechtvaardigd vinden om zich, soms met geweld, te verdedigen omdat ze het gevoel hebben dat hun eigen groep bedreigd wordt.
Postconventioneel niveau (Kohlberg)
Hoogste niveau in de morele ontwikkeling waarin de morele actor afstand kan nemen van de feitelijke situatie en zelfstandig kan bedenken wat juiste waarden en normen zijn. Hij gaat uit van universele morele principes. Hierbij zijn de volgende stadia te onderscheiden: 'oriëntatie op het sociale contract' en 'universele waarden en het eigen geweten'.
Moraal
Het geheel van handelingen en gedragingen die sociaal of maatschappelijk als gewenst worden gezien. Aan moraal liggen waarden en normen ten grondslag.
Integriteit
Zorgvuldig handelen, volgens de beroepswaarden. Een balans vinden tussen de relevante waarden.
Conventioneel niveau (Kohlberg)
Tweede niveau in de morele ontwikkeling waarin de morele actor rekening houdt met zijn omgeving. Hierbij zijn achtereenvolgens de volgende stadia te onderscheiden: 'brave jongen/braaf meisje: goed is wat anderen goed vinden' en 'wet en orde en het doen van je plicht'.
Professionele moed
Gebruikmakend van professionele kennis, gedragscodes en protocollen, op basis van morele afwegingen, besluiten wat goed professioneel handelen is en daarvoor staan. Daarbij - zo nodig - de angst voor de gevolgen van het ingaan tegen sociale en/of professionele verwachtingen en conventies overwinnen.
Meta-ethiek
Ethiek die fundamentele morele vraagstukken bestudeert: overdenking van de begrippen uit de ethiek.
Conventioneel niveau (Gilligan)
Tweede niveau in de morele ontwikkeling, waarin zelfopoffering het doel is. De actor handelt vanuit altruïsme.
Reinigingsmoraal
Moraal die regelt dat mensen reinheid koppelen aan het goede en besmetting aan het kwaad. Als ze in aanraking komen met letterlijke of symbolische 'vreemde smetten' roept dat instinctief walging op. Door reinigingsrituelen proberen ze hun omgeving hiervan te ontdoen.
Ethisch/moreel dilemma
Een probleem waarbij je moet kiezen uit twee handelingsalternatieven die beide gekoppeld zijn aan waarden en normen. Het kiezen voor de ene waarde gaat daarbij ten koste van de andere waarde. Je kunt het dus nooit helemaal goed doen, maar toch moet je handelen en je kan het probleem niet laten rusten. Nietsdoen is geen optie.
Descriptieve ethiek
Beschrijvende ethiek: algemene beschrijving van wat mensen op een bepaald moment als 'het goede' aanwijzen en van de normen en waarden die zij hanteren.
Deugden
Goede eigenschappen die de handelwijze van de mens/sociaal werker bepaalt.
Deskundigheid
Beschikken over professionele competentie, zowel wat betreft kennis als betreffende het vermogen tot empathie en assertiviteit.
Morele opvattingen
Antwoorden op de vragen over hoe men zich als mens goed en verantwoordelijk kan gedragen.
Technisch-instrumentele professionaliteit
De sociaal werker beschikt over de juiste kennis, kunde en professionele vaardigheden en is effectief en efficiënt in het bereiken van zijn doelen.
Motivatie
(de juiste motivatie als element van de beroepshouding): Zich laten leiden door respect voor de mens en gericht zijn op het belang en welzijn van de ander.