onregelmatige werkwoorden (1)

0.0(0)
studied byStudied by 0 people
learnLearn
examPractice Test
spaced repetitionSpaced Repetition
heart puzzleMatch
flashcardsFlashcards
Card Sorting

1/45

flashcard set

Earn XP

Description and Tags

Düzensiz fiiller

Study Analytics
Name
Mastery
Learn
Test
Matching
Spaced

No study sessions yet.

46 Terms

1
New cards

Aandoen/ deed aan-deden aan/ (hebben) aangedaan

1. Aandoen (giymek, açmak)

  • Imperfectum: Gisteren deed ik mijn nieuwe jas aan. (Dün yeni ceketimi giydim.)

  • Perfectum: Ik heb de lamp aangedaan toen het donker werd. (Hava kararınca lambayı açtım.)

2
New cards

aankomen/ kwam aan-kwamen aan/ (zijn) aangekomen

Aankomen (varmak, gelmek, kilo almak)

  • Imperfectum: De trein kwam om acht uur aan. (Tren sekizde vardı.)

  • Perfectum: Ze is drie kilo aangekomen tijdens de vakantie. (Tatil sırasında üç kilo aldı.)

3
New cards

afwassen/waste af-wasten af/ (hebben) afgewassen

Afwassen (bulaşık yıkamak)

  • Imperfectum: Elke avond waste ik de borden af. (Her akşam tabakları yıkardım.)

  • Perfectum: Wij hebben gisteren de afwas afgewassen. (Dün bulaşıkları yıkadık.)

4
New cards

bakken/ bakte-bakten/ (hebben) gebakken

Bakken (pişirmek, fırınlamak)

  • Imperfectum: Mijn oma bakte altijd heerlijke koekjes. (Büyükannem her zaman lezzetli kurabiyeler pişirirdi.)

  • Perfectum: Ik heb een taart gebakken voor zijn verjaardag. (Doğum günü için bir pasta pişirdim.)

5
New cards

beginnen/ begon-begonnen/ (zijn) begonnen

Beginnen (başlamak)

  • Imperfectum: De les begon om negen uur. (Ders dokuzda başladı.)

  • Perfectum: Ze zijn net begonnen met het project. (Projeye yeni başladılar.)

6
New cards

begrijpen/ begreep-begrepen/ (hebben) begrepen

Begrijpen (anlamak)

  • Imperfectum: Ik begreep de vraag niet helemaal. (Soruyu tam olarak anlamadım.)

  • Perfectum: Heb je het begrepen? (Anladın mı?)

7
New cards

behangen/ behing- behingen/ (hebben) behangen

Behangen (duvar kağıdı yapmak)

  • Imperfectum: Ze behingen de woonkamer met nieuw behang. (Oturma odasını yeni duvar kağıdıyla kaplıyorlardı.)

  • Perfectum: Wij hebben de slaapkamer behangen. (Yatak odasını duvar kağıdıyla kapladık.)

8
New cards

bewegen/ bewoog-bewogen/(hebben) bewogen

Bewegen (hareket etmek, hareket ettirmek)

  • Imperfectum: De boom bewoog door de harde wind. (Ağaç şiddetli rüzgar nedeniyle hareket etti.)

  • Perfectum: Hij heeft zijn arm niet bewogen na de val. (Düşüşten sonra kolunu hareket ettirmedi.)

9
New cards

bezoeken/ bezocht-bezochten/ (hebben) bezocht

Bezoeken (ziyaret etmek)

  • Imperfectum: Wij bezochten vaak onze grootouders. (Sık sık büyükannemizi ve büyükbabamızı ziyaret ederdik.)

  • Perfectum: Ik heb het museum bezocht vorige week. (Geçen hafta müzeyi ziyaret ettim.)

10
New cards

bijten/ beet-beten/ (hebben) gebeten

Bijten (ısırmak)

  • Imperfectum: De hond beet in mijn hand. (Köpek elimi ısırdı.)

  • Perfectum: Pas op, die hond heeft me al twee keer gebeten. (Dikkat et, o köpek beni iki kez ısırdı bile.)

11
New cards

blijven/ bleef- bleven/ (zijn) gebleven

Blijven (kalmak)

  • Imperfectum: Ik bleef thuis omdat ik ziek was. (Hasta olduğum için evde kaldım.)

  • Perfectum: Ze is in Amsterdam gebleven voor een week. (Bir hafta Amsterdam'da kaldı.)

12
New cards

breken/ brak-braken/ (hebben) gebroken

Breken (kırmak)

  • Imperfectum: Hij brak zijn been tijdens het skiën. (Kayak yaparken bacağını kırdı.)

  • Perfectum: Ik heb mijn glas gebroken. (Bardağımı kırdım.)

13
New cards

brengen/bracht-brachten/(hebben) gebracht

Brengen (getirmek)

  • Imperfectum: Ik bracht de boeken naar de bibliotheek. (Kitapları kütüphaneye götürdüm.)

  • Perfectum: Wie heeft de bloemen gebracht? (Çiçekleri kim getirdi?)

14
New cards

denken/ dacht-dachten/ (hebben) gedacht

Denken (düşünmek)

  • Imperfectum: Ik dacht dat je thuis was. (Evde olduğunu sanıyordum.)

  • Perfectum: Ik heb er lang over gedacht. (Uzun süre düşündüm.)

15
New cards

doen/ deed-deden/ (hebben) gedaan

Doen (yapmak)

  • Imperfectum: Wat deed je gisteren? (Dün ne yaptın?)

  • Perfectum: Ik heb mijn huiswerk al gedaan. (Ödevimi zaten yaptım.)

16
New cards

dragen/ droeg- droegen/ (hebben) gedragen

Dragen (taşımak, giymek)

  • Imperfectum: Ze droeg altijd mooie jurken. (Her zaman güzel elbiseler giyerdi.)

  • Perfectum: Hij heeft de zware doos gedragen. (Ağır kutuyu taşıdı.)

17
New cards

drinken/ dronk-dronken/ (hebben) gedronken

Drinken (içmek)

  • Imperfectum: Ik dronk een glas water. (Bir bardak su içtim.)

  • Perfectum: Heb je al koffie gedronken? (Kahve içtin mi?)

18
New cards

eten/ at-aten/ (hebben) gegeten

Eten (yemek yemek)

  • Imperfectum: We aten pizza voor het avondeten. (Akşam yemeği için pizza yedik.)

  • Perfectum: Ik heb al gegeten. (Zaten yemek yedim.)

19
New cards

geven/ gaf-gaven/ (hebben) gegeven

Geven (vermek)

  • Imperfectum: Hij gaf mij een cadeau. (Bana bir hediye verdi.)

  • Perfectum: Ik heb hem het boek gegeven. (Kitabı ona verdim.)

20
New cards

genezen/ genas- genazen/ (hebben) genezen

Genezen (iyileşmek, iyileştirmek)

  • Imperfectum: De wond genas langzaam. (Yara yavaşça iyileşiyordu.)

  • Perfectum: Hij is volledig genezen van zijn ziekte. (Hastalığından tamamen iyileşti.)

21
New cards

gieten/ goot- goten/ (hebben) gegoten

Gieten (dökmek)

  • Imperfectum: Ik goot water in de bloemen. (Çiçeklere su döktüm.)

  • Perfectum: Ze heeft de melk gegoten. (Sütü döktü.)

22
New cards

hangen/ hing- hingen/ (hebben) gehangen

Hangen (asmak, asılı olmak)

  • Imperfectum: Het schilderij hing aan de muur. (Tablo duvarda asılıydı.)

  • Perfectum: Ik heb mijn jas gehangen in de kast. (Ceketimi dolaba astım.)

23
New cards

hebben/ had- hadden/ (hebben) gehad

Hebben (sahip olmak)

  • Imperfectum: Ik had gisteren geen tijd. (Dün zamanım yoktu.)

  • Perfectum: Ik heb veel plezier gehad. (Çok eğlendim.)

24
New cards

helpen/ hielp-hielpen/ (hebben) geholpen

Helpen (yardım etmek)

  • Imperfectum: Hij hielp me met mijn huiswerk. (Ödevimde bana yardım etti.)

  • Perfectum: Ze heeft me echt geholpen. (Bana gerçekten yardım etti.)

25
New cards

houden (van)/ hield- hielden/ (hebben) gehouden

Houden (van) (sevmek, tutmak)

  • Imperfectum: Ik hield erg van die film. (O filmi çok sevmiştim.)

  • Perfectum: Ik heb altijd van lezen gehouden. (Her zaman okumayı sevmişimdir.)

26
New cards

innemen/ nam in-namen in/ (hebben) ingenomen

Innemen (almak, işgal etmek)

  • Imperfectum: Je nam de medicijnen op tijd in. (İlaçlarını zamanında alıyordun.)

  • Perfectum: Hij heeft de stad ingenomen. (Şehri işgal etti.)

27
New cards

kiezen/koos-kozen/ (hebben) gekozen

Kiezen (seçmek)

  • Imperfectum: Ik koos voor de blauwe jurk. (Mavi elbiseyi seçtim.)

  • Perfectum: Heb je al een cadeau gekozen? (Zaten bir hediye seçtin mi?)

28
New cards

kijken/ keek-keken/ (hebben) gekeken

Kijken (bakmak)

  • Imperfectum: Ik keek naar de televisie. (Televizyon izliyordum.)

  • Perfectum: Ik heb de film al gekeken. (Filmi zaten izledim.)

29
New cards

komen/ kwam-kwamen/ (zijn) gekomen

Komen (gelmek)

  • Imperfectum: Hij kwam te laat op de afspraak. (Randevuya geç geldi.)

  • Perfectum: Ze is net gekomen. (Yeni geldi.)

30
New cards

kopen/ kocht- kochten/ (hebben) gekocht

Kopen (satın almak)

  • Imperfectum: Ik kocht een nieuw boek. (Yeni bir kitap aldım.)

  • Perfectum: Ik heb een nieuwe auto gekocht. (Yeni bir araba satın aldım.)

31
New cards

kunnen/ kon-konden/ (hebben) gekund

Kunnen (-ebilmek, -abilmek)

  • Imperfectum: Ik kon gisteren niet komen. (Dün gelemedim.)

  • Perfectum: Ik heb het niet gekund. (Yapamadım.)

32
New cards

laten/ liet-lieten/(hebben) gelaten

Laten (bırakmak, izin vermek, yaptırmak)

  • Imperfectum: Ik liet mijn hond uit. (Köpeğimi gezdirdim.)

  • Perfectum: Ik heb mijn haar laten knippen. (Saçımı kestirdim.)

33
New cards

lezen/ las-lazen/ (hebben) gelezen

Lezen (okumak)

  • Imperfectum: Ik las een interessant artikel. (İlginç bir makale okudum.)

  • Perfectum: Heb je het boek al gelezen? (Kitabı zaten okudun mu?)

34
New cards

liggen/ lag-lagen/ (hebben) gelegen

Liggen (yatmak, uzanmak, bulunmak)

  • Imperfectum: Het boek lag op tafel. (Kitap masanın üzerindeydi.)

  • Perfectum: Ik heb de hele dag in bed gelegen. (Bütün gün yatakta yattım.)

35
New cards

lopen/ liep-liepen/ (hebben/zijn) gelopen

Lopen (yürümek, koşmak)

  • Imperfectum: Ik liep naar huis. (Eve yürüdüm.)

  • Perfectum: Hij heeft een marathon gelopen. (Bir maraton koştu.)

36
New cards

meenemen/nam mee-namen mee/ (hebben) meegenomen

Meenemen (yanına almak, götürmek)

  • Imperfectum: Ik nam mijn paraplu mee. (Şemsiyemi yanıma aldım.)

  • Perfectum: Heb je je paspoort meegenomen? (Pasaportunu yanına aldın mı?)

37
New cards

moeten/ moest-moesten/ (hebben) gemoeten

Moeten (zorunda olmak, mecbur olmak)

  • Imperfectum: Ik moest vroeg opstaan. (Erken kalkmak zorundaydım.)

  • Perfectum: Ik heb het gemoeten. (Yapmak zorunda kaldım.)

38
New cards

mogen/mocht-mochten/ (hebben) gemogen

Mogen (-ebilmek, -abilmek)

  • Imperfectum: Ik mocht niet naar buiten. (Dışarı çıkmama izin yoktu.)

  • Perfectum: Ik heb het niet gemogen. (İzin verilmedi.)

39
New cards

nakijken/ keek na- keken na/ (hebben) nagekeken

Nakijken (kontrol etmek, incelemek)

  • Imperfectum: De leraar keek de toetsen na. (Öğretmen sınavları kontrol etti.)

  • Perfectum: Ik heb mijn huiswerk nagekeken. (Ödevimi kontrol ettim.)

40
New cards

nemen/ nam-namen/ (hebben) genomen

Nemen (almak)

  • Imperfectum: Ik nam een kopje thee. (Bir fincan çay aldım.)

  • Perfectum: Ik heb een besluit genomen. (Bir karar aldım.)

41
New cards

onderzoeken/onderzocht-onderzochten/ (hebben) onderzocht

Onderzoeken (araştırmak, incelemek)

  • Imperfectum: De politie onderzocht de zaak. (Polis olayı araştırıyordu.)

  • Perfectum: Ze hebben het probleem grondig onderzocht. (Sorunu iyice araştırdılar.)

42
New cards

ontbijten/ontbeet-ontbeten/ (hebben) ontbeten

Ontbijten (kahvaltı yapmak)

  • Imperfectum: Ik ontbeet altijd met brood en kaas. (Her zaman ekmek ve peynirle kahvaltı yapardım.)

  • Perfectum: Ik heb al ontbeten. (Zaten kahvaltı yaptım.)

43
New cards

opstaan/stond op- stonden op/ (zijn) opgestaan

Opstaan (ayağa kalkmak, uyanmak)

  • Imperfectum: Ik stond elke dag om zes uur op. (Her gün saat altıda kalkardım.)

  • Perfectum: Ze is vroeg opgestaan om te studeren. (Ders çalışmak için erken kalktı.)

44
New cards

blazen/ blies-bliezen/(hebben) geblazen

Blazen (üflemek)

  • Imperfectum: De wind blies hard. (Rüzgar sert esiyordu/üflüyordu.)

  • Perfectum: Ik heb de kaarsen geblazen. (Mumları üfledim.)

45
New cards

gaan/ging- gingen/ (zijn) gegaan

Gaan (gitmek)

  • Imperfectum: Ik ging gisteren naar de supermarkt. (Dün süpermarkete gittim.)

  • Perfectum: We zijn naar het strand gegaan. (Sahile gittik.)

46
New cards

krijgen/ kreeg-kregen/(hebben) gekregen

Krijgen (almak, edinmek)

  • Imperfectum: Ik kreeg een cadeau van mijn vriend. (Arkadaşımdan bir hediye aldım.)

  • Perfectum: Hij heeft de brief al gekregen. (Mektubu zaten aldı.)