1/58
Flashcards in vocabulaire-stijl die de belangrijkste concepten, modellen en bevindingen uit het oefententamen Persoonlijkheidstheorie en ‑onderzoek samenvatten.
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Idiografische benadering
Onderzoeksstrategie die gericht is op het diepgaand beschrijven van de unieke persoonlijkheidskenmerken van één individu.
Nomothetische benadering
Onderzoeksstrategie die algemene wetten of gemeenschappelijke dimensies van persoonlijkheid probeert te ontdekken over personen heen.
Standaardscores (z-scores)
Getransformeerde scores met gemiddeld 0 en SD 1, waardoor scores van verschillende schalen betekenisvol vergeleken kunnen worden.
Interne-consistentiebetrouwbaarheid
Mate waarin items binnen één test dezelfde eigenschap meten; stijgt wanneer meer positief correlerende items worden toegevoegd.
Interbeoordelaarsbetrouwbaarheid
Overeenstemming tussen meerdere observatoren; verbetert wanneer er extra, positief correlerende beoordelaars bijkomen.
Observer report
Persoonlijkheidsmeting waarbij externe beoordelaars gedrag of kenmerken van een doelpersoon beoordelen.
Persoonlijkheid (psychologisch)
Duurzaam psychologisch individueel verschil in typische gedachten, gevoelens en gedragingen; geen intellectueel verschil.
Persoon-situatie-debat
Discussie of gedrag vooral wordt bepaald door stabiele trekken (persoon) of door omgevingssituaties.
Sterke situatie
Situatie die voor bijna iedereen hetzelfde gedrag uitlokt, waardoor individuele verschillen minder zichtbaar worden.
Empirische schaalconstructie
Selecteren van testitems uitsluitend op basis van hun statistische relatie met relevante criteria (bv. MMPI).
Zelf-anderenovereenstemming
Correlatie tussen zelfrapportage en beoordelingen door anderen; hoger (≈ .60) bij goed bekenden dan bij onbekenden.
Factoranalyse
Statistische techniek die samenhangende variabelen groepeert in latente factoren om onderliggende dimensies te onthullen.
Lexicale hypothese
Stelling dat de belangrijkste persoonlijkheidsverschillen in natuurlijke taal woorden hebben gekregen.
Big Five
Vijf brede persoonlijkheidsdimensies: Extraversie, Verdraagzaamheid, Consciëntieusheid, Emotionaliteit/Neuroticisme, Openheid.
HEXACO-model
Persoonlijkheidsmodel met zes factoren: Honesty-Humility (Integriteit), Emotionaliteit, Extraversie, Verdraagzaamheid, Consciëntieusheid, Openheid.
Integriteit (Honesty-Humility)
Neiging eerlijk, oprecht en bescheiden te zijn; unieke factor van het HEXACO-model.
Multivariate normaliteit
Veronderstelling dat meerdere variabelen gezamenlijk normaal verdeeld zijn; persoonlijkheidsdata wijken hier meestal van af.
Rank-order stabiliteit
Behouden van relatieve positie binnen een groep over de tijd; voor volwassen persoonlijkheid r ≈ .70–.80.
Facet
Specifiekere subcomponent van een brede persoonlijkheidsfactor, bijvoorbeeld Perfectionisme onder Consciëntieusheid.
Serotonerge transmissie
Communicatie via serotonine in het brein; genetische variatie hierin is gekoppeld aan angstigheid.
Amygdala
Structuur in het limbische systeem die betrokken is bij emotieverwerking, vooral angst en bedreiging.
ARAS (Ascending Reticular Activation System)
Hersenstammechanisme dat waakzaamheid reguleert; vormt basis van Eysencks theorie over extraversie en prikkelgevoeligheid.
Huidgeleidingsrespons
Fysiologische maat voor autonome arousal; neemt toe bij emotionele of prikkelende stimuli.
Heritabiliteit (h²)
Proportie van variantie in een populatie die verklaard wordt door genetische variatie, niet toepasbaar op individuen.
Gedeelde omgeving
Omgevingsinvloeden die gezinsleden gemeen hebben en die hen daardoor op elkaar laten lijken.
Unieke omgeving
Omgevingsinvloeden die individuen verschillend ervaren en die bijdragen aan hun verschillen.
Passieve gen-omgevingscorrelatie
Ouders verschaffen zowel genen als omgeving die bij hun eigen genen passen, waardoor kind passief correlaties ervaart.
Evocatieve gen-omgevingscorrelatie
Individus genetische eigenschappen lokken reacties uit die de omgeving vormgeven (bijv. vriendelijk kind krijgt meer warmte).
Actieve gen-omgevingscorrelatie
Persoon kiest actief omgevingen die passen bij genetische neigingen (bijv. sensatiezoeker zoekt avontuurlijke sporten).
Inclusive fitness
Evolutionair concept dat reproductief succes van genetisch verwanten wordt meegewogen bij selectie van gedrag (bv. familie helpen).
Seksuele selectie
Selectiemechanisme waarbij eigenschappen worden bevorderd omdat ze aantrekkelijkheid of succes in competitie om partners vergroten.
IQ-ratio (mentale leeftijd / chronologische leeftijd)
Oorspronkelijke intelligentie-index met probleem dat volwassen mentale leeftijd niet meer stijgt.
Deviatie-IQ
Wechsler’s oplossing: individuele score wordt vergeleken met leeftijdsgenoten (M=100, SD=15).
Hersengrootte-IQ correlatie
Matige samenhang (r ≈ .20–.40) tussen totale hersenvolume en algemene intelligentie, vergelijkbaar voor beide seksen.
Inspectietijdtaak
Cognitieve taak waarbij de deelnemer snel twee lijnlengtes vergelijkt; kortere inspectietijd relateert aan hoger IQ.
Flynn-effect
Generatiesprong in gemiddelde IQ-scores gedurende de 20e eeuw, nu in Noord-Europa gestagneerd of omgekeerd.
RIASEC-model
Hollands classificatie van beroepsinteresses: Realistic, Investigative, Artistic, Social, Enterprising, Conventional.
Prediger’s dimensies
Hogere-ordendimensies ‘Mensen – Dingen’ en ‘Data – Ideeën’ die RIASEC-interesses structureren.
Within-person profielcorrelatie
Correlatie tussen twee sets scores binnen één persoon, bv. eigen interesses vs vereisten van een baan.
Sociale roltheorie (interesses)
Verklaart sekseverschillen in interesses vanuit sociaal leren en verwachte rollen in maatschappij.
Dark Tetrad
Combinatie van Machiavellisme, Narcisme, Psychopathie en Sadisme; samenhangend met onethisch gedrag.
Consciëntieusheid en gezondheid
Hogere Consciëntieusheid voorspelt gezondere leefstijl en langere levensduur (≈ 6 jaar winst).
Minnesota Multiphasic Personality Inventory (MMPI)
Klinische persoonlijkheidsvragenlijst geconstrueerd via empirische itemselectie gericht op diagnostische criteria.
Equal-environment-assumption
Veronderstelling dat MZ- en DZ-tweelingen even sterk gedeelde omgevingen ervaren; basis voor heritabiliteitsschatting.
Inclusive fitness (verwantschapshulp)
Neiging om verwanten meer te helpen dan niet-verwanten omdat gedeelde genen profiteren.
Rechter-autoritarisme (RWA)
Ideologisch cluster van conventionalisme, autoritaire onderwerping en agressie; voorspelt stemmen op rechtse partijen.
Sociale dominantie-oriëntatie (SDO)
Persoonlijke voorkeur voor hiërarchische groepsrelaties en ongelijkheid; geassocieerd met anti-egalitaire attitudes.
Intrinsieke religie
Het beleven en praktiseren van religie omwille van het geloof zelf, ongeacht externe beloningen of publiek.
Analytische denkstijl
Cognitieve neiging tot logische, systematische verwerking; hoger niveaus voorspellen vaker atheïsme.
Persoonlijkheidsstoornissen (DSM-5)
Duurzame patronen van denken, voelen en handelen die disfunctioneel en cultureel afwijkend zijn; geclusterd in A, B, C.
Dimensionaliteit van stoornissen
Onderzoek suggereert dat de meeste persoonlijkheidsstoornissen dimensioneel verlopen i.p.v. duidelijke typen.
Asch-lijnlengtetaak
Klassiek conformiteitsexperiment; persoonlijkheidspsychologen benadrukken individuele verschillen in conformisme.
Socio-seksualiteit (Schmitt & Buss)
Mate van seksuele terughoudendheid vs promiscuïteit; één van de twee hoofddimensies van individuele seksualiteit.
Seksuele fluïditeit
Verschillen tussen personen in stabiliteit vs veranderlijkheid van hun seksuele oriëntatie over de tijd.
Gender-shift-hypothese
Stelt dat homoseksuelen gemiddeld bepaalde persoonlijkheids- en interesseprofielen vertonen die richting andere sekse verschuiven.
Honesty-Humility en academisch bedrog
Integriteit voorspelt fraude, maar specifieke Dark-Tetrad-meting kan nog sterker blijken door aanvullende variantie.
Extraversie & Emotionele Stabiliteit (geluk)
Beide trekken dragen sterk en grotendeels onafhankelijk bij aan subjectief welzijn.
Convergerende validiteit
Principe dat verschillende meetmethoden van hetzelfde construct met elkaar moeten correleren (bv. self vs observer).
Unique-environment twin design
Studie van MZ-tweelingen die verschillen in specifieke ervaring om unieke omgevingsinvloeden op persoonlijkheid te isoleren.