1/110
Name | Mastery | Learn | Test | Matching | Spaced |
---|
No study sessions yet.
Energiedragers
Moleculen zoals ATP en NAD die energie transporteren waar het nodig is in de cel.
ATP (adenosinetrifosfaat)
Een universele energiedrager in cellen, oplosbaar in water, die energie vrijgeeft door hydrolyse.
ATP-aanvulling
Een proces waarbij ATP wordt aangevuld door energie toe te voegen aan een fosfaatgroep en ADP-molecuul.
NAD, NADP en FAD
Co-enzymen die elektronen kunnen opnemen en afstaan, waardoor oxidatie- en reductiereacties mogelijk zijn.
NAD+
De geoxideerde vorm van nicotinamide-adenine-dinucleotide die een positieve lading draagt.
NADH
De gereduceerde vorm van NAD, die een extra waterstof gebonden heeft en een grote hoeveelheid chemische energie bezit.
NADP+
Analoog aan NAD+ maar heeft een extra fosfaatgroep in de molecule.
Flavine-adenine-dinucleotide (FAD)
Net zoals NAD een energiedrager en bestaat uit een nucleotidestructuur. FAD is de geoxideerde vorm en wordt gereduceerd met twee elektronen en twee protonen tot FADH2.
Autotrofen
Organismen die met behulp van een energiebron en anorganische moleculen zoals CO2 en H2O organische moleculen zoals sachariden maken.
Fotosynthese
Het opbouwen van energierijke organische moleculen met behulp van lichtenergie.
Chemosynthese
Het gebruiken als energiebron de energie die vrijkomt bij de oxidatie van bepaalde moleculen en ionen.
Fotosynthetische pigmenten
Pigmenten die lichtenergie (fotonen) kunnen opvangen.
Chlorofylen
Chlorofyl-a en chlorofyl-b, zij hebben een groene kleur.
Carotenoïden
Carotenen (oranje) en de xanthofylen (geel).
Antennepigmenten
De pigmenten aan de rand van het fotosysteem, zij vangen de fotonen op en geven die door aan het reactiecentrum.
Reactiecentrum
Reactiecentrum uit chlorofyl-a1 of chlorofyl-a2, waarvan het geheel respectievelijk fotosysteem I (PSI) en fotosysteem II (PSII) worden genoemd.
Lichtreacties
In de thylakoïdmembranen en het lumen vindt lichtenergie omzetting plaats in chemische energie, onder de vorm van ATP en NADPH.
Calvincyclus
Een metabole cyclus die in het stroma van de chloroplast plaatsvindt waarbij chemische energie, opgeslagen in ATP en NADPH, gebruikt wordt om glucose aan te maken.
Fotosysteem II
Het splitsen van water, de fotolyse van water.
Fotolyse van water
De belangrijkste bron van zuurstofgas op aarde.
ATP-synthasecomplex
Enzymcomplex dat ATP aanmaakt met ADP en fosfaat.
Fotolyse van water
Hierbij zal water ontbonden worden onder invloed van licht in waterstofionen, zuurstofgas en vrije elektronen.
ATP-synthase
Zorgt ervoor dat ADP opgeladen kan worden tot ATP.
Fotosysteem I (PSI)
De chlorofyl-a1-moleculen in het fotosysteem I (PSI) vangen de energie van fotonen op. Deze absorberen de energie en geraken in aangeslagen toestand, waardoor er twee elektronen uitgezonden worden.
Calvincyclus
Een proces in de Calvincyclus waarbij CO2 omgezet wordt in glucose.
Fixatie van koolstof
Een proces in de Calvincyclus waarbij Zes CO2-moleculen vanuit de lucht in de Calvincyclus terecht komen. Dat gebeurt door het enzym rubisco.
Reductie tot glucose
In de Calvincyclus worden de moleculen bestaande uit 3 koolstofatomen (3C) veranderen van vorm door de energie van 12 ATP en 12 NADPH en de 12 H+ van de lichtreacties. Hierdoor wordt er glucose gevormd.
Regeneratie
Een stap in de Calvincyclus waarbij de resterende moleculen in de cyclus door 6 ATP opnieuw hervormd worden zodat de cyclus opnieuw kan starten.
Rubisco
Rubisco bindt CO2 tijdens de Calvincyclus.
Fotosynthetische pigmenten
De fotosynthetische pigmenten beïnvloeden de fotosynthese-activiteit.
Lichtfrequenties
Schaduwminnende planten zijn hieraan aangepast want deze kunnen doordringen tot onder de boomlaag.
Golflengte van het licht
Deze beïnvloedt de fotosynthese-activiteit afhankelijk van de golflengtes.
Lichtintensiteit
Deze beïnvloedt de fotosynthese-activiteit afhankelijk van de lichtintensiteit.
CO2-concentratie
Deze beïnvloedt de fotosynthese-activiteit op een gelijkaardige manier als de lichtintensiteit.
Temperatuur
Deze beïnvloedt ook de fotosynthese-activiteit. Het heeft vooral een effect op de Calvincyclus.
Autotroof of heterotroof
Organismen als autotroof of heterotroof
Vorming van ATP
De vorming van ATP is essentieel om cellen te voorzien van energie.
Celademhaling
Het systeem dat ervoor zorgt dat cellen in staat zijn om continu ATP aan te maken.
Aërobe ademhaling
Cellen zullen glucose verbranden (=oxideren). Bij de verbranding van glucose komen er energierijke elektronen vrij. Deze elektronen kunnen/mogen niet zomaar blijven rondhangen. Daarom worden ze gebonden aan zuurstofgas.
Anaerobe ademhaling
Bij de anaerobe ademhaling is de elektronenacceptor niet O2, maar een andere anorganische verbinding, zoals sulfaten (SO4 2-) en nitraten (NO3 -). Deze vorm vinden we terug bij anaerobe bodembacteriën.
Fermentatie of gisting
Een anaeroob proces (er is geen O2 voor nodig), waarbij de energierijke elektronen van glucose uiteindelijk terechtkomen bij een andere organische verbinding, zoals lactaat of ethanol.
De glycolyse
Deze stap van de aerobe celademhaling gebeurt in het cytosol, Glucose wordt omgezet in pyruvaat en elektronen worden overgedragen op NAD+ tot de vorming van NADH. Verder wordt er ook nog een beetje ATP gevormd.
De Krebscyclus of citroenzuurcyclus
Deze stap van de aerobe celademhaling is cyclisch en en vindt terug in de matrix van de mitochondriën. Pyruvaat wordt opgenomen in een cyclische reactiereeks en de energierijke elektronen worden overgedragen op NAD+ tot de vorming van NADH. Verder wordt er ook nog een beetje ATP gevormd.
Oxidatieve fosforylering
Deze fase van de aerobe celademhaling vindt plaats in het endomembraan van de mitochondriën, Hier zullen alle moleculen NADH worden omgezet naar ATP door verschillende enzymcomplexen en het enzym ATP-synthase. De elektronen en protonen die vrijkomen tijdens de “ontlading” van NADH worden gebonden met zuurstofgas. Hierdoor wordt er water gevormd.
Glycolyse
De eerste fase van het oxidatieproces is de glycolyse. Deze reacties gebeuren in het cytosol en verlopen volledig anaeroob: er wordt nog geen zuurstof verbruikt.
Krebscyclus of citroenzuurcyclus
Als er O2 voorhanden is, wordt het pyruvaat via actief transport opgenomen in de matrix van de mitochondriën. Het proces is nog steeds anaeroob.
Pyrodruivenzuur
Naam van een structuur die vaak door elkaar wordt gebruikt, maar ze verwijzen naar verschillende vormen van dezelfde chemische stof. C3H4O3
Pyruvaat
Naam van een structuur die vaak door elkaar wordt gebruikt, maar ze verwijzen naar verschillende vormen van dezelfde chemische stof. C3H3O3 −
Oxaalazijnzuur
Naam van een structuur die vaak door elkaar wordt gebruikt, maar ze verwijzen naar verschillende vormen van dezelfde chemische stof. C4H4O5
Oxaalacetaat
Naam van een structuur die vaak door elkaar wordt gebruikt, maar ze verwijzen naar verschillende vormen van dezelfde chemische stof. C4H2O5 2−
Citroenzuur
Naam van een structuur die vaak door elkaar wordt gebruikt, maar ze verwijzen naar verschillende vormen van dezelfde chemische stof. C6H8O7
Citraat
Naam van een structuur die vaak door elkaar wordt gebruikt, maar ze verwijzen naar verschillende vormen van dezelfde chemische stof. C4H5O7 3−
Co-enzym AH (afgekort: CoAH)
Het enzym waarmee de Krebscyclus start, kan niet zomaar pyruvaat omzetten. Hiervoor is er een co-enzym, co-enzym AH (afgekort: CoAH) nodig als activator. Door de binding van het co-enzym aan pyruvaat, zal NADH en een CO2-molecule vrijkomen.
Oxidatieve fosforylering
De moleculen NADH en FADH2 die gevormd werden in de glycolyse en de Krebscyclus bevatten ook nog energie die de cel zal benutten. Het vrijmaken van de energie gebeurt m.b.v. drie enzymcomplexen en een ATP-synthase in de endomembraan van de mitochondriën.
Andere verbindingen als brandstof
Naast glucose kunnen ook afbraakproducten van vetten en proteïnen verwerkt worden tijdens de reacties van de aerobe celademhaling.
De gisting of fermentatie
In dierlijke cellen is het soms onmogelijk om voldoende energie te betrekken uit de celademhaling.
Melkzuurgisting
De gisting die gebeurt bijvoorbeeld in onze spieren wanneer er onvoldoende O2 aanvoer is. In onze spiercellen gebeurt dan alleen maar de eerste stap van de celademhaling, namelijk de glycolyse.
Alcoholische gisting
Gisten zijn eencellige zwammen. Bij de bereiding van brood maakt de bakker dankbaar gebruik van gisten om zijn deeg te laten rijzen.
Stamcel
Een dierlijke cel die in staat is om in een ander celtype te veranderen of te differentiëren.
Totipotente stamcel
Een stamcel die in staat is uit te groeien tot een compleet organisme.
Embryonale stamcellen
Deze cellen kunnen zich nog ontwikkelen tot alle soorten lichaamscellen, maar niet tot de cellen van de placenta.
Multipotente stamcellen
Cellen die tot een beperkt aantal celtypes kunnen differentiëren.
Unipotente stamcellen
Zijn stamcellen die nog slechts in staat zijn tot één celtype te differentiëren.
Plantenstamcellen
Speciale zones waarin meristeemcellen zitten die kunnen blijven delen en nieuwe cellen produceren
Differentiatie
Draagt bij aan de diversiteit van weefseltypen die nodig zijn voor de complexe structuur en functie van een volwassen plant.
Primair meristeem
Zij zorgen voor de lengtegroei van de plant, met name in de stengels, bladeren, bloemen en wortels.
Secundaire meristeem
Deze bevindt zich in de cambiumlaag en zorgt voor de diktegroei van stengels en bomen.
Plantenweefsels
Plantenweefsels zijn opgebouwd uit cellen die vergelijkbaar zijn en een specifieke functie vervullen.
Apicale meristemen
Bevinden zich aan de uiteinden van stengels en wortels, in de knoppen en toppen. Ze staan in voor lengtegroei.
Laterale meristemen
Faciliteren de groei in dikte of omvang bij een volwassen plant. Ze zorgen voor de diktegroei.
Intercalaire meristemen
Komen alleen voor bij monocotylen, aan de basis van bladschijven en bij knopen (de gebieden waar bladeren aan een stengel zijn bevestigd).
Dermale weefsels
Ontstaan uit een afstammingslijn van het meristeem dat het protoderm genoemd wordt. De dermale weefsels bedekken en beschermen de plant en bestaan uit meerdere soorten celtypen.
Epidermis
Een voorbeeld van dermale weefsel. Het is samengesteld uit een enkele laag epidermiscellen.
Grondweefsels
Ontstaan uit een afstammingslijn van het meristeem dat het grondmeristeem genoemd wordt. De grondweefsels dienen als locatie voor fotosynthese, biedt een ondersteunende matrix voor het vasculaire weefsel en helpt bij het opslaan van water en suikers.
Parenchymcellen
De meest flexibele, dunwandige cellen die door een plant heen worden gevonden
Collenchymcellen
Deze cellen vormen de lange draden die je uit een selderstengel kunt trekken.
Sclerenchymcellen
In tegenstelling tot parenchym- en collenchymcellen zijn sclerenchymcellen plantencellen die cytoplasma en andere levende componenten missen wanneer ze volwassen zijn, maar hun dikke, rigide celwanden blijven bestaan. Deze cellen bieden ondersteuning aan een plant en sommige worden gebruikt voor het transport van materialen binnen de plant.
Vasculaire weefsels
Ontstaan uit een afstammingslijn van het meristeem dat het procambium genoemd wordt. Het transporteert water, mineralen en suikers naar verschillende delen van de plant.
Houtvaten
Zijn lange, holle buizen die ontstaan zijn uit afgestorven cellen.
Xyleem
Het weefsel dat uit houtvaten bestaat zorgt voor het opwaartse transport.
Zeefvaten of bastcellen
Bestaan uit levende cellen en bezitten nog wel celinhoud. De wanden van zeevaten zijn meestal dun en weinig verhout.
Floëem
Ze zorgen voor het neerwaartse transport van water en de daarin opgeloste fotosyntheseproducten.
Wortels
Is meestal de eerste structuur die uit het zaad groeit wanneer het ontkiemt.
Wortelmuts
Bestaat uit parenchymcellen die helpen de wortelweefsels te beschermen terwijl de wortel groeit.
apicale meristeem van de wortel
Deze cellen ontwikkelen zich tot de talrijke soorten wortelweefsels die verschillende functies vervullen.
Cortex
De laag onder de epidermale laag is de cortex. Deze bestaat uit grondweefsels gemaakt van parenchymcellen die betrokken zijn bij het transport en de opslag van plantstoffen.
Endodermis
Aan de binnenste grens van de cortex bevindt zich een laag cellen.
Pericykel
Dit is het weefsel dat laterale wortels produceert.
Xyleem en floëem
De Vaatweefsels.
Stengels
De stengel van een plant ondersteunt de bladeren en voortplantingsstructuren van de plant. Vaatbundels in stengels transporteren water en opgeloste stoffen door de hele plant en bieden ondersteuning.
Apicale meristeem
Cellen die door het apicale meristeem worden geproduceerd, zorgen voor een toename van de lengte van de stengel.
Epidermis
Ligt aan de buitenkant van de stengel van monocotylen
Vaatbundels
Aan de binnenkant liggen de vaatbundels willekeurig verdeeld. De ruimte ertussen wordt opgevuld met parenchym.
Protoxyleem
Dit is het eerst gevormd xyleem bij de ontwikkeling van de bundel uit het procambium.
Bloedsomloop
De bloedsomloop met een dubbel en gesloten systeem, vertoont twee lussen of omlopen: de kleine en de grote bloedsomloop.
Kleine bloedsomloop
Een lus van het hart naar de longen en terug. Hier zal het bloed CO2 afgeven en O2 opnemen. Wanneer het bloed terug bij het hart komt spreken we van zuurstofrijk bloed (helderrood).
Grote bloedsomloop
Een lus van het hart loopt naar de andere organen van het lichaam en terug. Hier zal het bloed de zuurstof afgeven en veranderen in zuurstofarm bloed (donkerder rood).
Hart
Niets anders dan een sterk gekronkeld bloedvat met een extreem verdikte spierwand.
Slagaders
Vervoeren het bloed vanuit de kamers van het hart naar de organen.
Aders
Brengen het bloed terug naar het hart en hebben dunnere wanden vergeleken met slagaders omdat ze minder uitzetten met de hartslag